(1 oktober 1549 – 7 juni 1626)
Anna Garcia Manzanas werd geboren op 1 oktober 1549 te Almendral de la Cañada, nabij Toledo, als zesde van de zeven kinderen van Hernàn Garcia en Maria Manzanas, vrome mensen die samen met hun kinderen regelmatig de mis bijwoonden en de rozenkrans baden. Haar vader vroeg de priester van het dorp om de kinderen de katholieke geloofsleer bij te brengen terwijl haar moeder onderdak verleende aan de armen, en weeskinderen adopteerde die ze opvoedde als waren het haar eigen kinderen.
In haar jeugd hield Anna van de schilderijen die de passie van de Heer uitbeeldden en wilde in zijn lijden delen. Ze gaf haar voedsel aan bedelaars en liep vaak blootsvoets over stenen paden.
Toen zij 10 jaar was verloor ze haar ouders. Men liet haar de schapen van de familie hoeden. Zo groeide zij op in de volle natuur en de Heer deed zich weldra door haar ontmoeten. Dikwijls vergezelde Hij haar. Dan zei zij: ‘Heer, daar Gij me toch gezelschap houdt, laat ons niet meer terug gaan waar andere mensen zijn, maar samen alleen de bergen intrekken. Wanneer Gij me gezelschap houdt, zal me niets ontbreken’.
Anna had een nichtje van dezelfde leeftijd, Francisca, met wie ze goed overweg kon, en samen brachten ze vele uren door. (Deze zal later als Francisca van Jezus ongeschoeide karmelietes worden te Medina del Campo en er als een heilige sterven.) Op zekere dag besloten ze samen te vluchten, ver van de familie, om ergens als kluizenaressen te gaan leven. De morgen van de vlucht slaagde echter geen van beiden erin buiten te geraken en de opzet mislukte. Al vroeg kwam bij Anna de wens op zich voorgoed aan de Heer toe te wijden. Een moeilijke wens, die op sterk verzet stuitte bij haar broers. Dezen spraken haar over verscheidene huwelijksmogelijkheden en op de duur begon ze zelf te twijfelen. Maar ‘op zekere dag verscheen Jezus me, nu vrij groot geworden, als van mijn leeftijd en uiterst schoon, zoals Hij mij in mijn kinderjaren in het veld of elders verscheen. Het leek wel of Hij met mij opgroeide. Ditmaal verscheen Hij dus zoals ik gezegd heb, en sprak: ‘Ik ben degene die je liefhebt en die je huwen moet’. En Hij verdween’.
Zij nam een afwijzende houding aan tegenover alle huwelijkskandidaten. En toen Jezus weer bij haar kwam, stelde zij voor: “Laten wij weggaan, Heer, gans alleen”. Hij toonde haar in een droom het kleine St. Jozefklooster in Avila, waarvan zij niet wist dat het bestond. Maar de nieuwe pastoor van de parochie, die de Teresiaanse stichting kende, bracht haar op de hoogte en stelde voor de zaak te bespreken met de karmelietessen bij een bezoek aan Avila.
De zusters wilden die jonge Anna Garcia natuurlijk eerst eens zien. Het bezoek ging door en alles in Avila was zoals in de droom. Het zou wel nog geruime tijd duren vooraleer die droom echt in vervulling ging. Het meisje moest immers de hardnekkige tegenstand van haar broers trotseren. Op Allerzielen 1570, bracht een broer haar toch naar Avila, waar Anna zou intreden. Ze voegde Sint-Bartholomeüs toe aan haar naam uit dankbaarheid. Enkele maanden voordien was ze immers door al haar zorgen zwaar ziek geworden, maar ze genas plots op het feest van de apostel in een heiligdom dat hem toegewijd was. Anna was de eerste lekenzuster die Teresa van Avila, die in 1562 te Avila begonnen was met een eerste hervormde Karmel, in haar stichting toeliet. Haar gezondheid bleek bestand tegen een leven in eenzaamheid en onthechting, ze was verstandig en evenwichtig en zeer blijmoedig. Na het postulaat en streng noviciaat volgde op 15 augustus 1572 de professie. Anna was nu bijna 23. Zij ondertekende met een kruisje. Geleerdheid had ze voorlopig niet nodig voor het werk aan de draaideur, in de keuken, bij de zieken. En ook niet voor het gebed.
In het klooster moest zij een tijdlang de vertrouwde visioenen missen. Dan vertoonde de Heer zich weer, maar als de Gekruisigde. Hij sprak over zijn dorst naar zielen en toonde haar alle deugden in hun schone volmaaktheid. Het werd haar duidelijk, dat ze voor die deugden en voor de zielen een en al ijver moest worden en dat het kruis de aangewezen weg was. De werkzuster legde zich veel boetedoeningen en verstervingen op om zo haar liefde tot de Heer te bevestigen.
Anna was in het Sint-Jozefklooster te Avila een toonbeeld van zachtmoedigheid, bescheidenheid, werklust. Haar toewijding kende geen grenzen en graag offerde zij slaap, eten, recreatie op om de dierbare zieken van dienst te zijn. Ook een melaats geworden medezuster kon op haar liefhebbende inzet rekenen. Zulke houding was uiteraard niet alleen de Heer maar ook haar overste welgevallig.
De stichtingen van nieuwe karmelkloosters maakten grote reizen in lastigste omstandigheden noodzakelijk en Teresa van Avila, die al 47 was toen zij ermee begon, putte zich uit met deze onderneming. Bij een val van een trap tijdens de kerstnacht van 1577 brak zij haar linkerarm die nooit meer volledig zou herstellen. Zij kon zichzelf nu niet meer behelpen, zelfs niet bij het aankleden. Degene die haar als een trouwe verpleegster en dienares dag en nacht ter zijde stond en aanmoedigde, was de 34 jaar jongere lekenzuster Anna. Vele reizen deden zij samen en bij één daarvan liet de Moeder zich ontvallen : “Wat jammer dat je me niet helpen kunt bij het brieven schrijven”. Daarop vroeg Anna naar een schriftmodel, begon zich ijverig te oefenen en slaagde er zo in secretaresse en vertrouwelinge te worden van de Madre. Deze laatste kreeg echter alsmaar meer te lijden onder vermoeidheid en ziekte.
Anna was er dan ook bij toen voor Teresa in 1582 het uur van sterven naderde. Bij aankomst te Alba was het lichaam van de Madre gebroken van uitputting, zodat de geneesheren haar onmiddellijk opgaven. ‘De dag waarop zij stierf, kon ze sinds de morgen niet meer spreken. ’s Avonds zei de pater die bij haar was, dat ik iets moest gaan eten. Toen ik wegging, vond de Heilige geen rust meer maar keek van de ene kant naar de andere. De pater vroeg haar of zij mij nodig had en door tekens zei ze ja en men kwam mij terugroepen. Van zo gauw ze mij terug zag, begon ze te glimlachen en zij betoonde zoveel genegenheid en liefde dat ze mij vast nam met haar handen en haar hoofd in mijn armen legde. Ik hield haar daar zo omhelsd totdat ze stierf’.
Anna keerde terug naar Avila en zou steeds de grote getuige blijven van Teresa’s leven, zij was met het denken van de Madre vertrouwd en ze zou over de dood heen met haar verbonden blijven, in verschijningen van haar leiding krijgen. De lekenzuster genoot in die zin groot gezag en ze werd naar de Karmel van Madrid gestuurd om een oplossing te zoeken voor daar ontstane moeilijkheden. Dan werd zij betrokken bij een nieuwe stichting in Spanje en uiteindelijk kwam haar grote taak, de hervormde Karmel uit te dragen over de grenzen.
Teresiaanse hervormingen in Frankrijk
Op zekere dag ging zij bidden in de zgn. kluis van Sint-Franciscus. ‘Toen ik binnenkwam, hing daar een geur van zeer fijne bloemen, waardoor ik ingekeerd raakte. De Heer kwam binnen, zoals Hij in de wereld rondwandelde. Hij was zeer schoon maar toonde zich zeer bedroefd. Hij kwam dichterbij en legde zijn heilige hand op mijn linkerschouder. Het was de rechterhand van de Heer, die zo zwaar woog, dat ik het nooit zal kunnen zeggen. Hij stortte in mijn hart de smart die Hij droeg en zei me: ‘Zie de zielen die voor Mij verloren zijn, help Mij.’ Hij toonde mij Frankrijk alsof ik er aanwezig was en de miljoenen zielen die door de ketterijen verloren gingen. Dit duurde geen ogenblik. Wanneer het langer had geduurd, voelde ik dat mijn leven zou geëindigd zijn’.
Het aantal calvinistische hugenoten nam in die tijd zeer snel toe in Frankrijk. Op verzoek van Franse vooraanstaanden met geestelijk gezag werden in 1604 zes karmelietessen uit Spanje naar Frankrijk gezonden. Eén van hen was Anna van Sint-Bartholomeüs. Voor haar ging een visioen van jaren geleden in vervulling en ze was tot elk martelaarschap bereid om de ketters in Frankrijk te bekeren. De verhalen over het protestantisme hadden de karmelietessen sterk getroffen. Het lijden dat Anna te wachten stond, was echter helemaal anders dan verwacht. De betrokken Franse overheden, vooral de latere kardinaal de Bérulle, wilde blijkbaar een Teresiaanse kloosterregel naar eigen smaak en er was taaie volharding nodig om aan de druk te weerstaan. De gewezen medewerkster van Teresa werd ook verplicht haar witte sluier te ruilen tegen de zwarte van de koorzusters. Dan werd zij achtereenvolgens stichteres en priorin van de nieuwe Karmel te Pontoise, priorin te Parijs, stichteres en priorin te Tours. Naast het probleem van haar beperkte kennis van de Franse taal, kwam nu nog de onvermijdelijke omgang met persoonlijkheden die een heel andere vorming hadden genoten dan zij en grondig verschillend waren van mentaliteit. Zij slaagde er echter in haar geestdrift voor de Teresiaanse Karmel door te geven en ze won de harten met haar minzaamheid, haar ootmoed en geduld, haar gezonde oordeel. De ondervinding dat de zusters tegen haar opgeruid werden, berokkende haar echter veel leed.Zij herkende een duivelse tegenwerking in veel onbegrip.
Wanneer Anna in 1611 voor een volgende stichting naar Vlaanderen vertrok, was in Frankrijk door haar toedoen de karmelvernieuwing gekend en verspreid, die later grote heiligen zou voortbrengen zoals Thérèse van Lisieux en Elisabeth van de Drieëenheid. Maar nu ging Anna weg met enige misnoegdheid omdat er onenigheid heerste over het bestuur van de zusters. Dit gezag kwam de Orde van de Ongeschoeide Karmelieten toe maar in Frankrijk wenste men dat anders.
Moeder Anna bevrijdster van Antwerpen
‘Voor ik uit Tours kwam, toonde de Heer mij een licht en daarin zag ik een huis. Bij mijn aankomst in Vlaanderen, in het eerste huis dat men koos om bezit te nemen van de stichting van Antwerpen, herkende ik het huis’. In Bergen, waar zij in de Karmel een oponthoud had van een jaar, moedigde de Heer haar aan na de Communie: ‘Schep moed en ga erheen. Deze stichting zal een vlammende toorts zijn die licht zal geven aan heel dit land’. Eerst trok Anna naar Bergen om er een kloostervestiging te stichten, vervolgens naar Brussel en uiteindelijk naar Antwerpen (6 november 1612); daar werd ze voor de rest van haar leven priorin. Vandaaruit stond zij mede aan de wieg van de vestigingen in Doornik (26 oktober 1614) en Brugge (7 maart 1626).
Onderweg naar Antwerpen bracht ze in Mariemont een bezoek aan de vrome aartshertogen Albrecht en Isabella, die de Kerk zeer aanhankelijk en de karmelietes uit Spanje zeer genegen waren. Zij zouden overigens te Antwerpen de eerste steen leggen van het nieuwe Karmelklooster, toen nog aan de rand van de stad. In de beroerde tijd van ernstige politieke en religieuze tegenstellingen beleefden de zuidelijke Nederlanden toen de tijdelijke vrede van een wapenstilstand. Er zou echter spoedig een eind aan komen. De vijandelijkheden tussen het protestantse Noorden en de Spaanse troepen in het katholieke Zuiden hernamen en prins Maurits van Nassau spande zich in om Antwerpen te veroveren. De listig opgezette pogingen mislukten zowel in 1622 als in 1624 en telkens werd de zaak beslecht binnen de kloostermuren van de Rosier. Isabella kende de oude priorin met haar mystieke relatie tot de Heer en zij had een beroep gedaan op haar gebed. De nacht dat de protestanten met hun schepen de stad wilden overvallen, was Anna als gewaarschuwd en bad urenlang met opgeheven armen en met grote vurigheid.
Zo bleef zij geknield tot de dag aanbrak en haar duidelijk werd, dat het gebed verhoord moest zijn. De stad was niet veroverd maar een onweer had de schepen van prins Maurits verwoest.
Twee jaar later werd de priorin op een nacht gewekt door vreemde geluiden. Het leken wel kreten en ze hoorde ook de stormklok.Met alle zusters ging zij voor het Allerheiligste knielen in aanbidding. Die nacht wou Maurits van Nassau met duizend ruiters en vierduizend musketiers het kasteel van Antwerpen belegeren. Een wacht gaf echter alarm en de Hollanders werden verdreven. Ook een derde poging mislukte tijdens het nachtelijk gebed van Moeder Anna. Haar geestelijke tussenkomst bleef niet geheim en zij kreeg de eretitel ‘bevrijdster van Antwerpen”. Sindsdien geldt zij als beschermster van deze stad.
Ondanks alle politieke strubbelingen werd zij echter uitsluitend gedreven door religieuze motieven : haar liefde tot God en voor de evenmens, zorg voor de Kerk en het behoud van Antwerpen binnen de katholieke gemeenschap. Zij leefde in de beste relatie met arm en rijk, was in briefwisseling met de hoogste kerkelijke, burgerlijke en militaire autoriteiten maar ook gewoon met vriendinnen. Steeds weer toonde zij zich bekommerd om mensen in nood en voor zieken was ze een meevoelende moeder. Ook die naastenliefde bevestigde, dat zij bij alle vroomheid en al haar visioenen een vrouw met realiteitszin was. Tot het eind van haar dagen was Anna van Sint-Bartholomeüs de tolk van de Teresiaanse hervorming en als zodanig werd zij ook in Rome bij de oversten van de Orde van de Ongeschoeide Karmelieten hooggeschat.
In 1624 werd de toen 75-jarige priorin ziek. Zij stierf op 7 juni 1626 in de Karmel van Antwerpen, op het feest van de H. Drievuldigheid.
Op 6 mei 1917 werd Anna van St. Bartholomeüs zalig verklaard door Paus Benedictus XV.