(Lillo, 8 januari 1881 – Madrid, 15 augustus 1936)
Elvira Morgas Cantarero werd geboren op 8 januari 1881 in Lillo (Toledo). Haar vader was apotheker, eerst in Lillo, later in Madrid. Ze volgde les in het college San Fernando van de Zusters Mercedarias. Tijdens haar studietijd behaalde ze niet alleen goede resultaten, maar ook eerste prijzen en speciale vermeldingen.
Om haar vader te helpen in de zaak studeerde ze farmacie aan de universiteit van Madrid. Op 16 juni 1905 behaalde ze het einddiploma. Elvira Morgas Cantarero was een van de eerste Spaanse vrouwen die de licentie in de farmacie behaalden.
Toen haar vader vier jaar later overleed, nam ze de apotheek over. Zij gaf niet alleen blijk van een degelijke beroepskennis, maar ook van een spontane medemenselijkheid; ze luisterde geduldig naar de klachten van zieken, stond hen met raad en daad bij en sprak hen steeds moed in. Verder was ze actief in de parochiale werking, en bezocht en hielp armen in de achtergestelde wijken van Madrid.
Reeds voor haar vader stierf, overwoog Elvira een religieus leven te leiden. Maar omdat er nog voor haar jonge broertje moest gezorgd worden, stelde ze zo’n beslissing uit. Toen de jongen zijn diploma van apotheker behaalde en de familiezaak overnam, kon Elvira haar droom verwezenlijken. Op 21 juni 1915 trad ze in bij de ongeschoeide karmelietessen van het klooster Santa Ana y San José te Madrid en nam er de naam Maria Sagrario de San Luis Gonzaga aan.
Haar novicenmeesteres omschreef haar als een vrouw met een sterk en energiek karakter, “die zich vlot aan de hoogste idealen van heiligheid kon houden”. Zij legde de tijdelijke geloften af op 24 december 1916, de eeuwige geloften op 6 januari 1920.

Zeven jaar later werd Maria Sagrario tot priorin verkozen. Als priorin gedroeg ze zich als een oudere zus, open voor dialoog met elk van de karmelietessen. Ze leidde met inzicht herstellingswerken en nieuwe constructies in het klooster. Na haar drie jaar prioraat werd ze novicenmeesteres. In deze functie wist ze een evenwicht te bewaren tussen begrip en strengheid, en onderwees vooral door zelf het goede voorbeeld te geven.
Toen de politieke toestand in Spanje in 1931 verslechterde, vertrouwde ze haar medezusters toe dat ze wenste te sterven als martelaar. Op 1 juli 1936 werd Maria Sagrario opnieuw verkozen tot priorin. Twee weken later barstte de Spaanse burgeroorlog uit met zijn anti-klerikale uitwassen. Ruiten van de kerk en van het klooster werden met stenen ingegooid. Op 18 juli legde moeder-priorin aan de zusters de ernst van de politieke situatie uit en drong er op aan dat wie dat wilde, zonder gewetensproblemen bij familie een veilig onderkomen mocht zoeken. Onder druk van hun families verlieten meerdere zusters het klooster. Tien bleven, waaronder Maria Sagrario.
Op 20 juli, in de namiddag, drong een menigte het klooster binnen die alles plunderde en vernietigde. De zusters werden hardhandig overgebracht naar de Directie-generaal van de Veiligheid. Onderweg zongen ze het Te Deum, het Magnificat en het Salve Regina. Na enkele uren ondervraging konden ze terugkeren naar het geplunderde klooster. Onmiddellijk bracht Maria Sagrario haar medezusters in veiligheid. Zelf dook ze onder bij de ouders van zuster Teresia Maria. Haar broer bood haar meermaals een veilig onderkomen aan in Pinto waar hij toen met zijn gezin woonde. Maar Maria Sagrario wees dat telkens af omdat ze zo dicht mogelijk bij haar karmelietessen wilde blijven om over hen te waken. Zo goed en zo kwaad als het kon, zond ze hen materiële hulp en spirituele steun.
De schuilplaats van Maria Sagrario werd ontdekt op 14 augustus 1936. Ze werd overgebracht naar een commandopost waar zich reeds drie van haar medezusters bevonden. De soldaten zetten haar onder druk om bekend te maken waar zich de eigendomsakten en kostbare voorwerpen van het klooster bevonden, maar ze hulde zich in stilzwijgen, om geen namen te moeten noemen van mensen wiens leven ze anders in gevaar zou gebracht hebben. Toen ze gedwongen werd een document te ondertekenen, schreef ze rustig: “Viva el Cristo Rey” (Leve Christus Koning). Woedend werd ze door de soldaten naar buiten gesleurd. Haar medezusters zagen haar niet meer terug. Maria Sagrario de San Luis Gonzaga werd naar de Pradera de San Isidro gebracht en werd er gefusilleerd, waarschijnlijk tussen middernacht en 1 uur, op 15 augustus 1936, feestdag van de H. Maagd van Sagrario, patrones van Toledo. Geen enkel document bevestigt haar dood, er is alleen een foto van haar lichaam na de executie.
Op 10 mei 1998 verklaarde paus Johannes Paulus II Maria Sagrario de San Luis Gonzaga zalig, als martelaar van de Spaanse burgeroorlog. Ze wordt herdacht op 15 of 16 augustus en is patroonheilige van apothekers.