Catanzaro ( Calabrië), 16 januari 1884 – Ragusa (Sicilië) 12 juni 1949)
Gedachtenis op 14 juni
Maria Barba, geboren op 16 januari 1884, was het tiende van de twaalf kinderen van Pietro Barba en Giovanna Flosena. Haar vader was Voorzitter van het Hof van Beroep in de stad, haar moeder zorgde voor de opvoeding van de kinderen. Toen Maria zeven jaar was, werd ze naar de lagere school gestuurd waar ze zeer goede resultaten behaalde. Daar ontving ze op 3 april 1894 haar Eerste Communie. De religieuze die de kinderen hierop voorbereidde, herinnerde zich hoe intens Maria naar deze Eerste Communie toeleefde. Sindsdien koesterde Maria een warme devotie voor de Eucharistie.
In juni 1899 beleefde ze een religieuze ervaring terwijl ze een prentje van het Heilig Hart gedurende lange tijd bekeek. Later zou ze schrijven dat toen haar “transformatie” begon. Een maand later was ze aanwezig bij de intrede van een van haar nichtjes in een klooster. Hier besefte ze dat zij ook geroepen was tot het kloosterleven, een roeping die ondanks groot en langdurig verzet van haar familie, diep in haar verankerd bleef. Wanneer ze later “Histoire d’une âme” las waarin H. Thérèse van Lisieux haar toewijding tot de Eucharistie beschreef, wist ze dat de Karmel haar uiteindelijke bestemming zou worden.
Alhoewel haar ouders zeer gelovige mensen waren, kantten ze zich tegen een intrede in een klooster. Ze wilden haar een goed huwelijk laten sluiten, maar Maria weigerde telkens energiek. Na het overlijden van haar vader in 1904 verboden haar broers, die zich nog onverzettelijker toonden dan hij, hun zus om nog alleen naar de kerk te gaan. Haar moeder smeekte haar om niet in een klooster te gaan zolang ze nog leefde. In 1910 ging de ganse familie wel op pelgrimstocht naar Rome, waar ze in audiëntie ontvangen werden door paus Pius X.
Maria ontving het sacrament van de Vorming op 12 november 1912, toen ze dus 28 jaar was. In die tijd was het de gewoonte dit pas vlak voor het huwelijk te geven, maar Maria wilde helemaal niet trouwen. Met een list ontving ze het sacrament toch in het geheim van Mgr. Bova, hulpbisschop van Palermo, toen die op bezoek was bij haar zus Luisa.
Na de dood van haar moeder in 1914 nam Maria liefdevol de leiding in het huishouden over. Haar broers bleven zich verzetten tegen een mogelijk kloosterleven. Pas vijf jaar later kon ze haar droom verwezenlijken. Met de hulp van kardinaal Lualdi, aartsbisschop van Palermo, kon ze eindelijk intreden bij de ongeschoeide karmelietessen van Ragusa. Ze nam de naam Maria Candida dell’Eucaristia aan omwille van haar intense devotie voor de Eucharistie. Noch bij haar eerste professie in 1921, noch bij het afleggen van de eeuwige geloften in 1924 waren haar broers aanwezig. Het deed Maria Candida veel verdriet.
De zusters zullen later zeggen dat Maria Candida de verschillende taken die haar werden toegewezen (portier, sacristie, assistent-kok) steeds op bewonderenswaardige wijze heeft uitgevoerd. Op 12 november 1924 werd zij verkozen tot priorin van het klooster. Met uitzondering van de korte periode 1930-1933, bleef ze in die functie tot 1947, twee jaar voor haar dood. Maria Candida wist haar gemeenschap een diepe liefde voor de Regel van St. Teresa van Avila over te brengen. Het droeg bij tot de uitbreiding van de theresiaanse karmel op Sicilië met de stichting van een nieuw klooster te Syracuse en zelfs de terugkeer van de mannelijke tak van de ongeschoeide karmel op het eiland.
Boeken:
– Op 16 juni 1922 zette Maria Candida zich aan het schrijven. Haar eerste manuscript handelt over haar roeping en de beginjaren in de Karmel. Het verscheen onder de titel “Salita : primi passi” (vrij vertaald: “Bergopwaarts: eerste stappen”).
– Op 5 november 1926 begon ze, op aanraden van haar biechtvader, de geschiedenis van haar leven als karmelietes te schrijven. Het werd gepubliceerd onder de titel “Il Canto sulla montagna“ (vrij vertaald: “Het lied op de berg”).
– In 1933 vroeg haar priorin een grondige meditatie te schrijven over de Eucharistie. Maria Candida werkte er twee jaar lang aan. Het boek “Colloqui Eucaristici” steunt zowel op diepe theologische beschouwingen als op persoonlijke ervaringen. Velen beschouwen dit werk als haar meesterwerk en spiritueel testament. Voor Maria Candida was de eucharistie zowel school, voedsel als ontmoeting met God. Eucharistie was voor haar een versmelting tussen wederzijdse liefde, deugd en levenswijsheid.
– Tegen het einde van haar leven, in 1947, schreef ze nog persoonlijke gedachten neer over het leven in de Karmel, “Perfezione carmelitana” (“Karmelitaanse perfectie”).
Aangetast door leverkanker, leed ze de laatste maanden van haar leven erge pijnen tot ze stierf op 12 juni 1949, feestdag van de H. Drieëenheid. Tijdens de nacht van haar overlijden genas Zr. Margareta-Maria van het Heilig Sacrament plots van een ernstig eczema op de rechtervoet, waar ze al jaren last van had en die de dokters ongeneeslijk hadden verklaard.
Bij haar zaligverklaring op 21 maart 2004, gevolg van een miraculeuze genezing op haar voorspraak in 2002, zei paus Johannes-Paulus II over Maria Candida dell’Eucaristia: “Zij was een authentieke mystica van de Eucharistie; ze maakte er het eenmakende centrum van haar ganse bestaan van volgens de karmelitaanse traditie en specifiek het voorbeeld volgend van H. Thérèse van Jezus en H. Johannes van het Kruis”.
Citaten:
“Ik wil zijn zoals Maria … Maria zijn voor Jezus, de plaats van Zijn Moeder innemen. Als ik Jezus ontvang in de Communie is Maria altijd aanwezig. Ik wil Jezus ontvangen uit haar handen, zij maakt mij één met Hem. Ik kan Maria niet scheiden van Jezus. Heil, O Lichaam geboren uit Maria. Heil Maria, dageraad van de Eucharistie”.
“O mijn Geliefde Sacrament, ik zie U, ik geloof in U! O Heilig Geloof. Beschouw met steeds groeiend geloof onze Lieve Heer in het sacrament: leef met Hem die elke dag naar ons toe komt”.
“O mijn Goddelijke Eucharistie, mijn lieve Hoop, al onze hoop ligt in U”.