Tartanedo, 18 augustus 1560 – Toledo, 13 september 1640
Maria Lopez de Rivas was enig kind van Antonio Lopez de Rivas en Elvira Martinez Rubio, edellieden die woonden in Tartanedo in de Spaanse provincie Guadalajara. In 1564 stierf haar vader en was Maria de enige erfgename van een enorm landgoed. Toen haar moeder hertrouwde, werd het kind toevertrouwd aan haar grootouders langs vaders kant die haar een degelijke katholieke opvoeding gaven. Het meisje was gezegend met een uitzonderlijke schoonheid, maar toen haar familie haar wilde uithuwelijken gaf ze te kennen een voorkeur te geven aan het kloosterleven. Zij had immers reeds op heel jonge leeftijd een grote genegenheid voor Onze-Lieve-Vrouw opgevat en een verlangen naar stil gebed. Daarom leidde haar biechtvader, P. A. Castro s.j., haar naar de Orde van de Karmel.
Maria, pas 17 jaar oud, werd onthaald door H. Teresia van Avila die haar op 11 augustus 1577 naar het klooster te Toledo stuurde met een begeleidende brief waarin ze stelde: “Ik stuur haar naar jullie met een bruidschat van 5000 ecu’s. Maar ik verzeker jullie dat ik er van harte evenveel aan wil toevoegen mocht ik haar bij mij kunnen houden. Behandel haar niet zoals de anderen, want ik hoop dat ze in God een wonderkind zal zijn”. Op 8 september 1578 legde ze de geloften af en nam de naam Maria van Jezus aan.
De gemeenschap van Toledo stond echter aarzelend tegenover Maria’s toetreden omwille van haar zwakke gezondheid. Daarop schreef Teresia van Avila: “Denk goed na over wat jullie gaan beslissen, want als jullie Zr. Maria van Jezus niet aanvaarden, moet ik haar laten terugkomen naar Avila en het klooster dat het genoegen van haar aanwezigheid mag ontvangen, zal het gelukkigste zijn van allen. Persoonlijk zou ik haar graag altijd bij mij hebben in mijn klooster, zelfs al moest ze haar ganse leven in bed blijven”.
Ondanks haar lichamelijk en moreel lijden, paste Maria van Jezus zich goed aan aan het leven in de Karmel van Toledo en zou er op de gezegende leeftijd van 80 jaar overlijden. Ze was verantwoordelijke in de sacristie en was in de gemeenschap ook werkzaam als verpleegster. Zij werd verschillende keren verkozen tot novicen-meesteres waarbij ze de novicen opleidde volgens de visie van Teresia van Avila, en later tot sub-priorin. Maria van Jezus was zeer geliefd door Teresia van Avila die haar bij elk bezoek aan Toledo een moederlijke bezorgdheid toedroeg. Maar terzelfdertijd vroeg zij ook haar advies en verduidelijking over haar eigen vragen over mystieke theologie.
In 1591, 1595 en 1598 werd Maria van Jezus telkens verkozen tot priorin. Nochtans werd ze in juli 1600 tijdens een kanoniek bezoek door een medezuster beschuldigd. Hierdoor werd Maria van Jezus ontslagen uit haar leidende functie in het klooster. Maria aanvaardde haar lot in alle rust en bad voor de zuster die haar had beschuldigd. Ze bleef vredig en respectvol tegenover de autoriteiten. Haar directe overste bleef Maria waarderen en had haar graag opnieuw als novicen-meesteres aan het werk gezien. Meer dan 20 jaar later bekende de beschuldigende zuster haar verkeerdelijk te hebben beschuldigd en trok ze haar woorden in. Op 25 juni 1624 werd Maria van Jezus in ere hersteld en herkozen tot priorin. Drie jaar later diende ze echter haar ontslag in om gezondheidsredenen. De religieuzen getuigden later dat Maria het klooster steeds had geleid met een gezond evenwicht van strengheid en zachtheid.
Maria van Jezus overleed op 1 september 1640 in het klooster van Toledo, waar haar lichaam nu nog steeds rust.
Reeds tijdens haar leven werd Maria van Jezus beschouwd als een heilige. Nog voor 1580 schreef H. Teresia van Avila, die haar zeer waardeerde: “Maria van Jezus zal niet alleen een heilige worden, ze is er nu al een”. Zij deed ook beroep op haar hulp bij het schrijven van haar eigen manuscripten. Tijdgenoten prezen Maria’s openhartigheid en buitengewone eenvoud, en getuigden van grote genaden die ze ontving tijdens het contemplatieve gebed. Geschiedschrijvers uit die tijd omschreven haar tijdens haar leven reeds eveneens als een heilige religieuze wiens populariteit die van H. Teresia evenaarde.
Terwijl Maria nog novice was in Toledo, ontmoette ze H. Johannes van het Kruis die toen net ontsnapt was uit de gevangenis. Zij hoorde hem zijn mystieke gedichten voordragen en vertellen over zijn gevangenschap. Diezelfde dag nog schreef ze alles op en liet ons zo deze beroemde episode uit de geschiedenis van de Karmel na. Uit haar geschriften blijkt ook haar grote devotie voor het Heilig Sacrament, het Kind Jezus dat ze «le docteur de la maladie d’amour» noemde, de Tenhemelopneming van Maria, en voor het Heilig Hart van Jezus – ze beschreef de grote stromen van genaden die ze tijdens contemplatie hieruit had zien stromen.
Maria van Jezus werd op 14 november 1976 zalig verklaard door paus Paulus VI en wordt in de Karmel herdacht op 12 september.