Uit de Karmelvlam van maart 2023

Voorwoord
 
Goede zusters en broeders,
 
met Aswoensdag zijn we eind vorige maand de Vastentijd/ Veertigdagentijd ingegaan. We houden vanaf dag één onze blik gericht op het einddoel: Pasen. Pasen viert Jezus’ verrijzenis. Laten we Jezus’ verrijzenis en onze verrijzenis niet te sterk gescheiden houden, en laten we niet vergeten dat verrijzenis niet begint als we lichamelijk sterven maar wel hier en nu.
 
In deze Karmelvlam gaan we wat dieper in op deze sterke tijd van het jaar, we kijken naar welke bijbelpassages dan aan bod komen in de liturgie en laten paus Franciscus aan het woord met zijn boodschap voor de Vastentijd.
 
Nadat we vorige maand in vogelvlucht over het leven van Thérèse gingen, zoomen we nu in op haar kinderjaren. Wat me opvalt is hoe sterk die verschillen van de kinderjaren van onze milleniumkinderen. Me dunkt kunnen we hier wel één en ander uit leren.
 
Het aanbod aan lectuur en lezingen omtrent Thérèse is groot in dit Theresiajaar. Aan eenieder de “opdracht” hieruit een evenwichtige keuze te maken. Het is soms verleidelijk zoveel mogelijk bij te wonen en te lezen over een bepaald geestelijk onderwerp maar veel informatie opslaan garandeert nog geen geestelijker leven.
 
Ik wens jullie tenslotte een hoopvol verder verloop van de veertigdagentijd met de blik gericht op Pasen en zie jullie graag terug op zondag 19 maart.
 
Robrecht
 
 

De Veertigdagentijd/De Vastentijd
 
De zondagen vóór de Veertigdagentijd begon, tot en met Aswoensdag lazen we uit de Bergrede van Jezus, zowat de grondwet van het christendom. We bekijken nu nog even de evangelieteksten die aan bod kwamen en zullen komen in de lopende Veertigdagentijd.
 
Aan het begin van Zijn Bergrede, na de alom bekende zaligsprekingen daagt Jezus zijn volgelingen uit hun geloof in Hem niet angstvallig te verbergen maar het integendeel uit te stralen in eigen omgeving, om te getuigen zeg maar. Zijn volgelingen moeten het “zout der aarde” zijn, dat houdt in dat Jezus verwacht dat ze krachtig handelen. Jezus bouwt verder op de rijke Joodse traditie. Regelmatig zegt Hij : “Ik kom de vervulling brengen van wat vóór Mij reeds verkondigd werd. Jezus geeft nieuwe glans en kleur door Zijn menswording aan wat dus al eertijds werd geprofeteerd. Jezus gaat de weg van de liefde tot op het kruis omdat Zijn vader, God de bron van Zijn liefde is.
 
De bergrede daagt ons uit, ze vraagt om een stap verder te gaan dan wat niet-gelovigen doen : niet blijven steken bij mooie woorden, ook overgaan tot daden. En ze vraagt om van een andere wijsheid en rijkdom te leven dan wat voor wijsheid en rijkdom doorgaat in deze wereld. Je staat bij deze opdracht echter niet alleen, je wordt hierbij gedragen en gesteund door de Vader.
 
De Veertigdagentijd begon met Aswoensdag. We zetten onze eerste stap richting Pasen met een askruisje op ons voorhoofd. De as herinnert er ons aan dat we van stof gemaakt zijn, van de aarde en dat we eens, bij onze aardse dood weer zullen terugkeren tot stof, tot deze aarde. Dit besef zou ons nederig moeten maken. Deze as is onze leidraad : individueel en als gelovige gemeenschap gaan we veertig dagen op weg : in gebed, door te vasten en door goede werken te doen (= te geven). Hoe meer we geven van onszelf, hoe meer we toegekeerd worden naar de Heer die door de dood heen met Pasen zal opgewekt worden tot nieuw leven.
 
De vijf zondagen in de Veertigdagentijd van het A-jaar (onze huidige cyclus) bevatten de ‘oude’ evangelies zoals die al in de vierde eeuw werden gelezen in functie van de catechese van de doopleerlingen die in de nacht van Pasen werden gedoopt. Ze geven de grote thema’s weer in de opgang naar Pasen. Jezus ging ons voor op de weg van de beproeving. Hij werd getest, Hij stond in de spanning van dood en leven, van kwaad en goed, en maakte daarin een keuze voor waarachtig leven (eerste zondag).
 
Op onze weg, veertig dagen lang, ontvangen we tekens van hoop en worden we uitgedaagd ons leven te bekijken in het licht van Jezus (tweede zondag).
 
Deze weg heeft vaak iets van een woestijn. Wat kunnen we dorsten naar heil en vervulling. Jezus biedt uiteindelijk zichzelf aan als bron van levend water. Met het verhaal van de Samaritaanse vrouw bij de bron van Jakob werden we als het ware binnengevoerd in de diepere betekenis van het water van de doop (derde zondag).
 
Via het verhaal van de blindgeborene presenteerde de evangelist Johannes ons de vraag: geloof jij in Jezus als de Messias? Durf jij te belijden dat Hij Zoon van God is? Of ben je ziende blind? (vierde zondag)
 
De opwekking van Lazarus zal ons tot slot bij de kern van Jezus’ boodschap brengen : wie in Jezus gelooft, zal met Hem opstaan en leven, over de grens van de dood heen (vijfde zondag).
 
Zo worden ons stap voor stap geloofsthema’s aangereikt die ons voorbereiden op het mysterie van Pasen. Geloofsthema’s die ons aanmoedigen om niet alleen het Pasen van Jezus, zovele eeuwen geleden, maar ook ons eigen Pasen te vieren.
 
Robrecht (geïnspireerd op een tekst daaromtrent op www.kerknet.be)
 

 
Een bijbeltekst voor de Veertigdagentijd
 
Door de duivel op de proef gesteld.
 
Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel (de uiteenwerper °)op de proef gesteld te worden. Na veertig dagen en veertig nachten vasten kreeg Hij tenslotte honger. De beproever kwam naar Hem toe en zei : “Als U de Zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen brood worden.”
Hij antwoordde : “Er staat geschreven :
De mens zal niet leven van brood alleen, maar van ieder woord dat uit de mond van God komt.” (Deut. 8, 3)

Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, en zette Hem op de rand van de tempel, en zei :
“Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden. Want er staat geschreven :

Zijn engelen zal Hij bevelen U op hun handen te dragen, zodat U aan geen steen uw voet zult stoten.” (Psalm 91, 11-12)
Jezus zei hem : “Er staat ook geschreven :

U zult de Heer uw God niet op de proef stellen.” (Deut.6, 16)

Weer nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij liet Hem alle koninkrijken van de wereld zien met al hun pracht, en zei :
“Dit alles zal ik U geven, als U voor mij in aanbidding neervalt.”

Toen zei Jezus hem :

“Ga weg, satan.

Want er staat geschreven :

De Heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen.” (Deut. 6, 13) Toen liet de duivel Hem met rust, en er kwamen engelen om Hem van dienst te zijn.
Matth. 4, 1-11
 
° Een woord om over na te denken, een woord met betekenis, zonder alle standaardbeelden die we hebben bij “duivel”. De voorlezer mag op zo’n woord kauwen, het telkens met nadruk brengen.
(uit “De Naardense Bijbel, Voorlezen uit de Naardense Bijbel, p. 327. Vertaald en in 2014 herzien door Pieter Oussoren).
 


 


 

Boodschap van paus Franciscus voor de Veertigdagentijd 2023
 
Ascese in de veertigdagentijd, een synodale weg
 
Dierbare broeders en zusters
 
In de evangelies van Matteüs, Marcus en Lucas vinden we het verhaal over de gedaanteverandering van Jezus. Het laat ons zien hoe de Heer reageert wanneer zijn leerlingen niet begrijpen wie Hij is. Kort daarvoor hadden de Meester en Simon Petrus een serieus meningsverschil. Petrus had eerst zijn geloof in Jezus als de Christus de Zoon van God beleden, maar kon daarna niet aanvaarden dat Jezus zou lijden en gekruisigd worden. Jezus gaf hem een serieuze uitbrander: Weg daar, achter Mij, satan. Je bent een struikelblok voor Mij, want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen (Mt. 16, 23) . Daarna, zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op (Mt. 17, 1) .
 
Het Evangelie van de gedaanteverandering wordt elk jaar op de tweede zondag van de Veertigdagentijd verkondigd. In die liturgische periode neemt de Heer ons mee naar een afgelegen plaats. Terwijl onze dagelijkse verplichtingen ons dwingen te blijven waar we gewoonlijk zijn, in een vaak repetitieve en soms saaie dagelijkse routine, is de Veertigdagentijd een uitnodiging om samen met Jezus een hoge berg te beklimmen om als Gods heilig volk een bijzondere ascetische ervaring te beleven.
 
Ascese in de Veertigdagentijd is een door de genade ondersteunde inspanning, om ons gebrek aan geloof en onze weerstand tegen het volgen van Jezus op zijn kruisweg te overwinnen. Dit is precies wat Petrus en de andere leerlingen moesten doen. Om onze kennis van de Meester te verdiepen, om het mysterie van de goddelijke verlossing, voltrokken in de totale zelfgave uit liefde, ten volle te begrijpen en te aanvaarden, moeten we ons door Hem laten leiden naar een afgelegen hoogte en afstand doen van onze middelmatigheid en ijdelheid. We moeten op weg gaan, de berg op. Ook deze bergtocht vergt van ons inspanningen, offers en concentratie. Deze vereisten zijn ook belangrijk voor het synodale proces waartoe we ons als Kerk geëngageerd hebben. Het nadenken over de relatie tussen ascese in de Veertigdagentijd en de synodale ervaring zal ons goed doen.
 
Voor zijn ‘retraite’ op de berg Tabor neemt Jezus drie leerlingen mee, uitverkoren om getuige te zijn van een unieke gebeurtenis. Hij wil dat genademoment niet voor zichzelf alleen houden, maar delen, zoals in feite heel ons geloofsleven een gedeelde ervaring is. Want het is in verbondenheid met elkaar dat we Jezus volgen. Ook samen, als pelgrimerende Kerk in de tijd, beleven wij het liturgische jaar en daarin de Veertigdagentijd, onderweg met hen die de Heer ons als tochtgenoten gegeven heeft. Net zoals het beklimmen van de berg Tabor door Jezus en de leerlingen, kunnen we zeggen dat onze veertigdagentocht ‘synodaal’ is, omdat we samen, als leerlingen van de ene Meester, dezelfde weg afleggen. Bovendien weten we dat Jezus zelf de weg is, en daarom doet de Kerk, zowel in het liturgische traject als in dat van de synode, niets anders dan almaar dieper en vollediger binnentreden in het mysterie van Christus de Verlosser.
 
En zo komen we tot de climax. De Evangelielezing vertelt dat Jezus voor hun ogen veranderde van gedaante. Zijn gezicht ging stralen als de zon en zijn kleren werden wit als licht (Mt. 17, 2) . Dit is het ‘hoogtepunt’, het doel van de tocht. Aan het einde van hun beklimming, als ze met Jezus op de bergtop staan, ontvangen de drie leerlingen de genade Hem in zijn heerlijkheid te aanschouwen, stralend in een bovennatuurlijk licht. Dat licht kwam niet van buitenaf, maar Hijzelf straalde. De goddelijke schoonheid van dit visioen was on- vergelijkbaar groter dan alle inspanningen van de leerlingen tijdens de beklimming van de Tabor. Bij elke zware bergtocht moeten we tijdens de beklimming onze ogen nauwlettend op de weg gericht houden, maar het panorama dat zich aan het einde voor onze ogen uitstrekt, is wonderbaarlijk en de moeite waard. Ook het synodale onderweg zijn lijkt vaak een zware tocht die ons soms kan ontmoedigen. Maar wat ons aan het einde wacht, is ongetwijfeld iets prachtigs en verbazingwekkends, dat ons zal helpen Gods wil en onze zending in dienst van het Rijk Gods beter te begrijpen.
 
De ervaring van de leerlingen op de berg Tabor wordt verder verrijkt als naast de getransfigureerde Jezus, Mozes en Elia verschijnen, die respectievelijk de Wet en de Profeten vertegenwoordigen. 1 Het nieuwe van Christus ligt in de vervulling van het Oude Verbond en de beloften; het is onlosmakelijk verbonden met Gods geschiedenis met zijn volk en het openbaart de diepere betekenis ervan. Evenzo is het synodale proces geworteld in de traditie van de Kerk en staat het tegelijkertijd open voor het nieuwe. De traditie is een bron van inspiratie voor het zoeken naar nieuwe wegen en voor het vermijden van de twee tegenovergestelde verleidingen: het onwrikbare vastzitten enerzijds en het naar hartenlust experimenteren anderzijds.
 
Zowel de ascetische Veertigdagentocht als het synodale onderweg zijn heeft een persoonlijke en kerkelijke transfiguratie als doel. Een transfiguratie die, in beide gevallen, haar voorafbeelding vindt in de gedaanteverandering van Jezus en door de genade van zijn Paasmysterie tot stand komt. Opdat deze transfiguratie zich dit jaar in ons kan voltrekken, zou ik twee ‘wegen’ willen voorstellen die wij moeten volgen om samen met Jezus de berg te beklimmen en samen met Hem het doel te bereiken.
 
De eerste weg verwijst naar de opdracht die God de Vader geeft aan de leerlingen op de berg Tabor als zij de getransfigureerde Jezus aanschouwen. De stem uit de wolk zegt: Luister naar Hem (Mt. 17, 5) . Het eerste voorstel is dus heel duidelijk: we moeten naar Jezus luisteren. De veertigdagentijd is een genadetijd voor zover we luisteren naar Hem die tot ons spreekt. En hoe spreekt Hij tot ons? Eerst en vooral in het Woord van God dat de Kerk ons aanbiedt in de liturgie. Moge dat Woord niet in dovemansoren vallen. Als we niet altijd kunnen deelnemen aan de Eucharistieviering, laten we dan de dagelijkse Bijbellezingen overwegen, zelfs met behulp van het internet. Naast de Schrift spreekt de Heer tot ons door onze broeders en zusters, vooral in de gezichten en verhalen van mensen in nood. Maar ik wil nog een ander aspect toevoegen dat heel belangrijk is voor het synodale proces: luisteren naar Christus gebeurt ook door te luisteren naar onze broeders en zusters in de Kerk. Dit wederzijdse luisteren is in sommige fases het hoofddoel, maar het blijft altijd een onmisbare methode en mentaliteit van een synodale Kerk.
 
Bij het horen van de stem van de Vader, wierpen ze zich op de grond en werden ze vreselijk bang. Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: ‘Sta op en wees niet bang’. Toen ze hun ogen opsloegen, zagen ze niemand meer dan Jezus alleen (Mt. 17, 6-8) . Dit is het tweede voorstel voor deze Veertigdagentijd: vlucht niet in een religiositeit die bestaat uit buitengewone gebeurtenissen en indrukwekkende ervaringen, uit angst om de werkelijkheid en haar dagelijkse strijd, haar ontberingen en haar tegenstrijdigheden onder ogen te zien. Het licht dat Jezus de leerlingen laat zien is een anticipatie van de heerlijkheid van Pasen, en wij moeten daar naartoe gaan, ‘Hem alleen’ volgend. De Veertigdagentijd leidt naar Pasen. De ‘retraite’ is geen doel op zich, maar ze bereidt ons voor om – met geloof, hoop en liefde – de passie en het kruis van de Heer te beleven, om zo tot de verrijzenis te komen. Net zo goed mogen we ons tijdens het synodale onderweg zijn, wanneer God ons de genade van enkele sterke gemeenschapservaringen schenkt, niet verbeelden dat we al aangekomen zijn. Want ook nu zegt de Heer tot ons: Sta op en wees niet bang. Laten we dus afdalen naar de vlakte, en moge de genade die we ervaren hebben, ons sterken om in het gewone leven van onze gemeenschappen te werken aan synodaliteit.
 
Dierbare broeders en zusters, moge de Heilige Geest ons in deze veertigdagentijd inspireren en bemoedigen als we met Jezus de berg beklimmen, opdat wij zijn goddelijke luister mogen ervaren en zo, gesterkt in het geloof, onze tocht mogen voortzetten met Hem, die de glorie van zijn volk en het licht van de volkeren is.
 
Rome, Sint-Jan van Lateranen, 25 januari, feest van de bekering van Paulus.
 
+Franciscus
 

 

De kinderjaren van Thérèse
 
Toen Thérèse in 1873 geboren werd, had haar moeder Zélie reeds acht kinderen ter wereld gebracht. Twee zoontjes en twee dochtertjes stierven reeds op heel jonge leeftijd. Zo kwam Thérèse terecht als jongste kind temidden vier zusjes. Omdat Zélie haar jongste dochter niet zelf kan voeden, verblijft Thérèse haar eerste levensjaar bij een voedster buiten de stad Alençon. Eenmaal terug in het gezin wordt Thérèse met heel veel liefde omgeven en ziet ze niks dan goede voorbeelden. Haar hele kindertijd zal ze bijna uitsluitend in de geborgenheid van haar gezin doorbrengen. Ze is een uitbundige levendig kind met een scherp verstand. Ze is dol op haar vader die ze haar “koning” noemt en hij noemt haar op zijn beurt zijn “koninginnetje”.
 
Als Thérèse goed 4 jaar oud is, blijkt haar moeder ongeneeslijk ziek. Zélie berust echter in haar nakende sterven, het is meteen een leerschool voor Thérèse om zichzelf al op vroege leeftijd te schenken aan Jezus. De dood van haar moeder is echt een mijlpaal in Thérèse’s leven, ze wordt verlegen en overgevoelig. Omdat vader er nu alleen voor staat verhuist hij op aanraden van oom Isidore naar Lisieux om dichter bij de familie te wonen zodat vader makkelijker op hen een beroep kan doen voor de opvoeding van zijn vijf dochters. Zo begint het leven in de “Buissonnets”, hun huurhuis. Vader gaat vervroegd op pensioen (hij verkoopt zijn horlogezaak), er komen geen kantwerk- sters meer over de vloer (het kantatelier van moeder is er niet meer) en ze hebben een grote tuin met bloemen, kippen, veel natuur. Thérèse ontdekt er de stilte en komt terecht in de ideale omgeving waarin gebed en contemplatie kunnen rijpen. De oudste zus, Marie neemt voortaan het huishouden in handen terwijl haar tweede oudste zus, Pauline het thuisonderwijs en opvoeding van Thérèse op zich neemt. In Pauline vindt Thérèse een tweede moeder.
 
Als ze 8 jaar oud is, gaat ze met zus Céline en twee nichtjes naar de school van de Benedictinessen. Het schoolgaan valt haar moeilijk, wat is ze blij als ze ’s avonds weer thuis is. Als ze 9 jaar is, hoort ze per toeval dat Pauline zal intreden in de karmel (van Lisieux). Thérèse’s wereld stort in. De oude wonde van het verlies van haar moeder gaat weer open. Een maand lang houdt een “eigenaardige ziekte” haar gevangen : voortdurende hoofdpijn, verlies van eetlust, slecht slapen, aanvallen waarbij ze flauw lijkt te vallen of ijlt.
 
Thérèse wendt zich tot onze Hemelse Moeder Maria omdat geen enkele aardse hulp te vinden was. Met heel haar hart bidt ze tot Maria om medelijden. Ze is getroffen door de “allerliefste glimlach van de Maagd Maria” en al haar verdriet verdwijnt. Thérèse dankt haar herstel dus aan de genade van de glimlach van Maria en aan het ontroerende gebed van haar zus Marie.
 
Tegelijk is dit ook het moment dat Thérèse haar eigen roeping ontdekt. Ze ontdekt de harde realiteit van het leven : het leven is een lijdensweg en je moet telkens weer van mekaar afscheid nemen. Ze was zo zwak dat ze het als een grote genade beschouwde die beproeving, die zo haar krachten te boven leek te gaan, toch te hebben kunnen doorstaan. Pauline troostte Thérèse met heel veel tederheid en vertelde haar wat het leven in de Karmel inhoudt en dat sprak Thérèse enorm aan. Zo voelde Thérèse dat de Karmel die woestijn was waar de goede God wilde dat ze zich verbergen zou. Ze wilde niet naar de Karmel voor Pauline, maar voor Jezus alleen.
 
Er volgden jaren waarin ze innerlijk blijft worstelen met schuldgevoelens en gevoelens van twijfel en schaamte.
Een volgend belangrijk moment was haar eerste communie met kort daarop het vormsel. Ze ervaarde het als de eerste kus die Jezus aan haar ziel gaf, een liefdeskus, ze voelde zich bemind. En ze zei Hem op haar beurt : “Ik bemin U, ik schenk me aan U voor altijd.” Ze waren niet meer twee maar één, verenigd met elkaar.
 
Op school bij de Benedictinessen heeft ze het nog steeds moeilijk zich aan te passen aan de oudere en speelse klasgenootjes. Ze is ook nog steeds overgevoelig, weent vlug en is ontroostbaar als ze geen onderscheiding haalt.
 
Haar echte lijdensweg begint bij de retraite voor haar vormsel (plechtige communie) : ze ervaart anderhalf jaar lang de marteling van haar scrupules. Alles wat ze dacht of deed bracht haar in verwarring. Thérèse had alleen rust als ze alles uitsprak tegenover haar zus Marie. Met engelengeduld vangt Marie haar jonge zus Thérèse op. Thérèse zegt zelf dat ze niet begreep hoe ze zichzelf koesterde met de gedachte in te treden in de Karmel : “ik was de luiers van de babytijd nog niet eens ontgroeid !” (A44v).
 
Als na Pauline ook haar oudste zus Marie intreedt in de Karmel kan Thérèse zich nog enkel wenden tot de hemel. Om Thérèse volwassen te laten worden, was een wonder nodig en dat wonder geschiedde op kerstdag van 1886.
 
Toen Thérèse aanstalten maakte om zoals gebruikelijk op kerstavond na de nachtmis de cadeautjes uit de schoentjes te halen aan de haard hoorde ze haar vader zuchten : “Nou, gelukkig is dit het laatste jaar !”. Deze uitspraak van vader raakt haar erg, de tranen wellen op in haar ogen maar ze vermant zich, Jezus had haar hart omgevormd, ze slikte haar tranen in en ging heel vrolijk de cadeautjes uit de schoentjes halen in het bijzijn van vader. Thérèse had eindelijk haar zielenkracht teruggevonden die ze verloren was toen ze vierenhalf jaar oud was en zou die nu niet meer kwijtspelen. Vanaf nu zal ze zich op elk vlak ontwikkelen, fysiek maar ook affectief en verstandelijk, bevrijd van haar scrupules. Haar karmelroeping verdiept zich en in haar ziel ontvlamt een vuur dat haar hele leven zal branden om Jezus’ dorst op het kruis te lessen door te bidden en te offeren voor de grote zondaars.
 
Maar er lagen nog enkele obstakels op haar weg. Moeder Marie van Gonzaga (priorin van de Karmel van Lisieux) geloofde weliswaar in de roeping van Thérèse maar zei dat ze moest wachten tot ze 16 werd. Geen obstakels bij haar vader die het een grote eer vond dat na Pauline en Marie nu ook Thérèse in de Karmel wil treden.
 
De korte tegenstand van haar oom Isidore en de onverzettelijke houding van de rector van het karmelklooster moesten nog overwonnen worden.
Tijdens een bedevaart naar Rome waaraan ook vader met Thérèse en Céline deelneemt belooft de bisschop van Bayeux na een gesprek met de rector antwoord te geven aan Thérèse. Op die bedevaartsreis gaat een hele wereld voor Thérèse open, ze getuigt zelf dat deze reis haar meer geleerd heeft dan vele jaren studie. Tijdens de audiënte bij de Paus vraagt ze hem zijn toestemming om in treden, maar hij geeft haar enkel de bevestiging: ‘Als God het wil!’. De aardse schoonheden van de reis kunnen haar niet bekoren, ze verlangt er vurig naar deze voor altijd achter te laten voor het heil van de zielen. Ze ontdekte er dat priesters ondanks hun verheven staat toch zwakke en broze mensen blijven. Ze ziet er de roeping van de Karmel in : voor de priesters bidden terwijl zij het evangelie brengen aan de zielen door hun woord en vooral door hun voorbeeld (A36r).
Uiteindelijk zal ze groen licht krijgen om op haar 15e in te treden. De priorin stelt de intrede wijselijk uit tot na de harde tijd van de vasten. Ze treedt in op maandag 09 april 1888, op het feest van Maria-Boodschap.
 
Robrecht (geïnspireerd op de Vastenkalender van Radio Maria)
 

 

Onze maandelijkse vergadering gaat door op de 3e zondag van de maand.
We komen volgende maand dus samen op zondag 16 april. Pater Martin Faingnaert, prior van ons klooster in Brugge zal een conferentie geven over een karmelitaans onderwerp dat verband houdt met ons jaarthema “vertrouwen”.
 
 
Wie interesse heeft, is hartelijk welkom. Gelieve wel eerst pater Lukas of Robrecht te verwittigen van uw komst. 
P. Lukas : 09/225.57.87 of lukas.martens@karmel-gent.be
Robrecht : 0473/74.61.00 of robrechtdezuttere@yahoo.com
 

Uitnodiging tot delen:

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven