Voorwoord
Goede zusters en broeders,
in de voorbije Goede Week en wel op Witte Donderdag droegen we onze goede broeder Rik ten grave. Gekend als “broeder Zon” deed hij meer dan 45 jaar licht schijnen in de Karmel. Moge hij nu zelf voorgoed opgenomen worden in het Licht. Bedankt broeder Rik om wat je deed en wie je was !
Van de Veertigdagentijd die eindigde in de Goede Week met Pasen als hoogtepunt zijn we nu beland in de Paastijd, een periode van 50 dagen die uitloopt op Pinksteren (Pentèkostè = de 50e dag).
Pasen dat intussen achter ons ligt, is hét feest bij uitstek van ons christenen. We vieren er immers dat Jezus verrezen is en, zo zegt de apostel Paulus : “daarmee staat of valt het christendom”.
Vooreerst misschien goed eraan te herinneren dat er geen Pasen is zonder Goede Vrijdag. Het lijden gaat vooraf aan het verrijzen. Of anders gezegd : de zelfontlediging gaat vooraf aan de verheerlijking. Dat patroon is al herkenbaar in ons aardse leven. We sterven (vaak maar een klein beetje) en verrijzen (ook vaak maar een klein beetje) ontelbare keren in ons aardse bestaan vooraleer we letterlijk onze laatste adem uitblazen.
Speciaal ook in deze Karmelvlam de Paasboodschap van paus Franciscus van vorig jaar en wel omwille van Dostojevski’s mooie legende van de Grootinquisiteur, die de paus aanhaalt om het onderscheid tussen de wereldse god en de christelijke God duidelijk te maken.
We vervolgen ook onze tocht langsheen Thérèse’s leven, dit keer staan we stil bij haar 9 jaren in het klooster.
Laten we samen verder gaan, gesterkt door Paasboodschap en hoopvol uitziend naar de neerdaling van de Heilige Geest met Pinksteren.
Robrecht
In memoriam broeder Rik 1948 – 2023
Bijbeltekst voor deze Paastijd
Wat is nu de conclusie ? Moeten we verkeerde dingen blijven doen, zodat God steeds kan laten zien hoe goed hij voor ons is ? Nee, natuurlijk niet ! De zonde heeft geen macht meer over ons. Dan moeten we ook niet doorgaan met het doen van verkeerde dingen !
Jullie weten wat de doop betekent. De doop laat zien dat we bij Jezus Christus horen. Door onze doop zijn we eigenlijk samen met hem gestorven en begraven. En door onze doop leven wij nu als nieuwe mensen. Want Christus leeft ! Onze machtige Vader heeft hem laten opstaan uit de dood.
Dus eigenlijk zijn we gestorven, net als Christus. Maar dan zullen we ook opstaan en eeuwig leven, net als Christus. Dit is zeker : ons oude ik is samen met Christus aan het kruis gestorven. Alleen zo kon er een eind komen aan ons zondige bestaan. Nu wordt ons leven niet meer beheerst door de zonde. Want als je gestorven bent, heeft de zonde geen macht meer over je. Dan ben je vrij.
Wij zijn gestorven met Christus. En daarom geloven we dat we ook eeuwig zullen leven met Christus. Dit is zeker : Christus is opgestaan uit de dood, en hij zal nooit meer sterven. Want de dood heeft geen macht meer over hem. Door zijn dood heeft Christus voor altijd een eind gemaakt aan de macht van de zonde. Nu leeft hij tot eer van God. Zo is het ook met ons. Ons oude ik is gestorven, dus de zonde heeft geen macht meer over ons. Wij leven tot eer van God, want we horen bij Jezus Christus.
We leven nog als sterfelijke mensen met verkeerde verlangens. Maar daar mogen we niet aan toegeven ! Want dan zou de zonde opnieuw macht over ons krijgen. Wij zijn vanuit de dood naar het leven gegaan. Doe daarom geen verkeerde dingen meer. Want daarmee leef je in dienst van de zonde. Maar doe het goede, want alleen dan leef je in dienst van God.
De zonde zal geen macht meer over ons hebben. Want ons leven wordt niet bepaald door de Joodse wet, maar door Gods goedheid.
(Rom. 6, 1-14—Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014)
Paus Franciscus: de vrede van Pasen
(13 april 2022)
Geliefde broeders en zusters, goedendag!
We zijn nu halfweg de Goede Week die van Palmzondag tot Paaszondag gaat. Beide zondagen gaan over het feest rond Jezus. Maar, het zijn twee verschillende feesten.
Vorige zondag zagen we Christus plechtig Jeruzalem binnentreden, feestelijk, onthaald als Messias: voor Hem werden mantels op de weg gespreid en takken van de bomen gesneden.
De jubelende menigte prijst met luide stem “Hij die komt is koning” en roept uit: “Vrede in de hemel en eer in den hoge!” (Lc. 19, 38) . Die mensen vierden feest omdat zij in de intrede van Jezus de aankomst zien van een nieuwe koning die vrede en eer zou brengen. De vrede die door die mensen verwacht werd, was deze: een triomfantelijke vrede, vrucht van een koninklijke ingreep, die van een machtige Messias om Jeruzalem te bevrijden van de bezetting door de Romeinen. Anderen droomden wellicht over het herstel van een sociale vrede en zagen in Jezus de ideale koning die de honger van het volk met brood zou stillen, zoals Hij reeds had gedaan tegelijk met grote wonderen om zo gerechtigheid in de wereld te brengen.
Maar nooit praat Jezus hierover. Hij heeft een ander Pasen voor ogen, niet een triomfantelijk Pasen. Het enige waar Hij aan houdt om Jeruzalem binnen te treden is, zittend “op een vastgebonden veulen, waarop nog nooit iemand gereden had” (Lc. 19, 30) . Dat is de wijze waarop Christus vrede in de wereld brengt: door zachtmoedigheid en mildheid, verbeeld door dat gebonden veulen waarop nog nooit iemand gezeten had. Niemand, want de handelwijze van God is anders dan die van de wereld. Jezus legt aan zijn leerlingen, dichtbij Pasen, uit: “Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u.” (Joh. 14, 27) . Het zijn twee verschillende werkwijzen: een wijze zoals de wereld ons vrede schenkt en een wijze zoals God vrede schenkt. Ze zijn verschillend.
De vrede die Jezus ons met Pasen schenkt is niet de vrede die de strategie van de wereld volgt. Die gelooft de vrede te bereiken door macht, door veroveringen en door verschillende vormen van verplichtingen. Die vrede is, in werkelijkheid, slechts een tussentijd tussen oorlogen: dat weten we maar al te goed. De vrede van de Heer volgt de weg van de mildheid en van het kruis: ze bestaat in het dragen van de anderen. Christus heeft, feitelijk, ons kwaad op Zich genomen, onze zonde en onze dood. Dat alles heeft Hij op Zich genomen. Op die wijze heeft Hij ons bevrijd. Hij heeft voor ons betaald. Zijn vrede is niet het resultaat van een of andere schikking, maar ontspringt aan zelfgave. Deze nederige en moedige vrede is echter moeilijk te realiseren. Inderdaad, de massa die Jezus toezong is dezelfde die enkele dagen later zal roepen “Kruisig Hem” en, bevreesd en ontgoocheld, steekt ze voor Hem geen vinger uit.
In verband hiermee blijft een verhaal van Dostojewski altijd actueel, de zogenaamde Legende van de Grootinquisiteur.
Het gaat over Jezus die na verschillende eeuwen terug op aarde komt. Meteen wordt Hij door de feestende massa onthaald. Zij herkent Hem en roept uit: “Ah, Gij bent teruggekeerd! Kom, kom bij ons!” Vervolgens wordt Hij gevangengenomen door de Inquisiteur die de wereldse logica verbeeldt. Deze ondervraagt Hem en uit wrede kritiek. Het toppunt van verwijt is dat Christus, ook al kon Hij dat, nooit keizer is geworden, de grootste koning van deze wereld om zo de mens vrij te laten in plaats van hem te onderwerpen en de problemen met geweld op te lossen. Hij zou de vrede in de wereld hebben kunnen gestalte geven door het vrije maar onstandvastige hart van de mens door middel van een sterkere macht te plooien. Maar dat heeft Hij niet gewild. Hij heeft onze vrijheid recht gedaan. “Door de wereld te aanvaarden en het purper van de keizers zoudt Gij – zegt de Inquisiteur tot Jezus – een universeel rijk en een universele vrede hebben gesticht; en met een striemende zin besluit hij: “Als er iemand is die meer dan alle andere onze brandstapel verdient, dan ben Jij dat”.
Dat is de misleiding die zich in de geschiedenis herhaalt. De misleiding van een valse vrede, gestoeld op macht en die zo voert tot haat en tot het verraad van God en tot veel bitterheid in de ziel.
Aan het einde, volgens dit relaas, wilde de Inquisiteur dat Jezus “hem iets zou zeggen, zelfs iets bitters, iets vreselijk.” Maar Christus antwoordt met een zacht en concreet gebaar: “in stilte kwam Hij hem nabij en kuste hem zacht op de oude bloedeloze lippen“.
De vrede van Jezus staat niet boven de andere, het is nooit een gewapende vrede: nooit! De wapens van het Evangelie zijn het gebed, de tederheid, vergiffenis en de vrijwillige liefde tot de naaste, liefde tot elke naaste. Het is op deze wijze dat men de vrede van God in de wereld brengt. Daarom is de gewapende agressie op onze dagen, zoals elke oorlog, een belediging van God, een godslasterlijk verraad van de Heer van Pasen. Boven zijn zachte gelaat verkiest men dat van de valse god van deze wereld. Oorlog is steeds een menselijke actie om te leiden tot de afgodendienst van de macht.
Voor zijn laatste Pasen zei Jezus tot de zijnen: “Laat uw hart niet verontrust of kleinmoedig worden.” (Joh. 14, 27) . Natuurlijk. Immers, terwijl de wereldse macht een spoor trekt van vernieling en dood – we hebben het dezer dagen gezien – bouwt zijn vrede de geschiedenis op, uitgaande van het hart van elke mens die haar aanvaardt. Dan is Pasen het ware feest van God en van de mens, want de vrede, die Christus door de gave van Zichzelf op het kruis heeft veroverd, wordt ons geschonken. Daarom verschijnt de verrezen Heer op Pasen aan de leerlingen met de groet: “Vrede zij u!” (Joh. 20, 19.21) . Dat is de groet van Christus de overwinnaar, Christus die verrezen is.
Broeders, zusters, Pasen betekent “passage”. Het is, vooral dit jaar, de gezegende gelegenheid om over te stappen van de wereldse god naar de christelijke God, van de hebzucht die in ons huist naar de naastenliefde die ons vrijmaakt, van de verwachting op een vrede als vrucht van de macht naar de inzet om concreet te getuigen van de vrede van Christus. Broeders en zusters, laten we ons confronteren met het Kruis, bron van onze vrede en bidden om vrede van het hart en vrede in de wereld.
De negen kloosterjaren van Thérèse
Drie maanden na kerstmis 1887 mag Thérèse eindelijk intreden in de karmel van Lisieux. Ze is dan 15 jaar. Twee van haar oudere zussen nl. Pauline (Thérèse’s “tweede moeder”) en Marie zijn al karmelietes in dit klooster. Een derde zus Léonie heeft na een poging bij de Clarissen, haar vader gevraagd te mogen intreden in de Visitatie van Caen. Negen jaar later, na de dood van Thérèse zal Léonie definitief intreden in de Visitatie van Caen en er de “kleine weg” van haar zus in praktijk brengen.
Bij haar intrede neemt Thérèse de naam Theresia van het Kind Jezus aan.
Ook al kent ze de gemeenschap met de 26 religieuzen al 6 jaar, ze wordt er niet het troetelkindje (wat ze wel was als jongste kind in het ouderlijk gezin). Zes uur koorgebed, slechts twee maaltijden per dag (en dan nog zonder vlees), twee uur gemeenschappelijke recreatie, vijf uur handenarbeid. Geen verwarming in de winter. Stilte en eenzaamheid. Het contrast met haar leven in de Buissonnets is groot. Tijdens de vernederende periode van de ziekte van haar vader ontdekt ze in de passages uit de profeet Jesaja over de lijdende Dienaar (“Wie hechtte geloof aan Uw woord. Hij is zonder glans, zonder schoonheid.”) de kern van haar devotie tot het Heilig Aanschijn. Vanaf haar professie wordt haar kloosternaam uitgebreid : Theresia van het Kind Jezus én Van Het Heilig Aanschijn. “Ik zelf ook, ik wilde mijn aantrekkelijkheid verliezen, eenzaam de druiven in de wijnpers treden, onbekend voor elke schepsel” : (Gesprekken van Thérèse met haar zusters tijdens de laatste levensmaanden, opgetekend in “Ik ga het Leven Binnen” p.111). Haar vader wordt uiteindelijk omwille van zijn ziekte geïnterneerd in Caen.
Ze kijkt in het klooster vooral op naar de priorin, moeder Maria van Gonzaga die haar ondanks de vriendelijke gemoedelijkheid van voorheen, erg streng behandelt. In 1890 doet Thérèse haar professie en in 1893 krijgt zij de zorg over de novicen toebedeeld. Trouw volgt ze de routine van het kloosterleven en leert samenleven met religieuzen van alle leeftijd en met verschillende sociale en culturele achtergrond.
Thérèse treedt in de Karmel in met het verlangen een grote heilige te worden. Maar na zes jaar besefte ze dat dit doel praktisch onmogelijk te bereiken is. Ze heeft nog steeds veel onvolkomenheden en al helemaal niet het charisma van de grote heiligen. Ze blijft klein en ver verwijderd van die onfeilbare liefde die ze zou willen oefenen, ze heeft de grenzen van haar inspanningen bereikt. Het begin van het antwoord leest ze in het bijbelvers: “Als iemand erg klein is, laat hem dan naar mij komen!” En “Zoals een moeder haar kind koestert, zo zal ik u troosten. Ik zal u aan mijn boezem dragen en u wiegen op mijn schoot !” Dan begrijpt ze dat ze net op dit klein zijn kan steunen om God om hulp te vragen. Ze concludeert dat Jezus zelf haar naar de top van heiligheid zou brengen.
“De lift die mij naar de hemel zal verheffen zijn uw armen, o Jezus! Daarvoor hoef ik niet te groeien, integendeel, ik moet klein blijven, en steeds kleiner worden”.
Thérèse’s kleinheid en haar grenzen worden dus reden tot vreugde in plaats van ontmoediging. Hoe kleiner ze zich voelt, hoe meer ze op de barmhartige liefde van God voor haar kan rekenen. Ze noemt deze ontdekking “de kleine weg”.
Ze wordt dus geconfronteerd met haar kleinheid en ziet geen ander middel om Jezus haar liefde te betonen dan door “bloemen te strooien” d.w.z. geen enkel klein offertje overslaan, geen blik, geen woord, profiteren van de kleinste dingen en die verrichten uit liefde.
Ze ontdekt er dat de volmaakte liefde voor de naaste erin bestaat de gebreken van de ander te verdragen, je niet over zijn zwakheid te verbazen en je te stichten aan de kleinste daden van deugd die je hem volbrengen ziet. En vooral begrijpt Thérèse dat die naastenliefde niet diep in je hart opgesloten mag blijven. Jezus zegt : “Niemand steekt een toorts aan om die onder de korenmaat te zetten; hij zet die op een kandelaar om al degenen die in huis zijn te verlichten, zonder iemand uit te sluiten.”
Rechtstaand: Céline en Pauline, zussen van Thérèse, zittend: Moeder Marie de Gonzague, Marie en Thérèse.
Zo zit een oude zuster achter haar in de gebedsruimte constant met haar vingernagels over haar kunstgebit te krassen. Het maakt Thérèse bijna gek van irritatie.
Toch weet ze zelfs dit ergerlijke geluid ‘als concert aan God aan te bieden.’
Het is in een brief van de apostel Paulus dat ze leest hoe de meest volmaakte gaven niets zijn zonder de liefde en dat de liefde de verheven weg is die veilig naar God leidt. Thérèse begrijpt dat de liefde alle roepingen in zich vervat, de liefde is alles, ze omvat alle tijden en plaatsen, ze is eeuwig. Eindelijk heeft Thérèse rust en haar roeping gevonden !
Negen jaar lang leeft ze in het klooster, zonder op een opzienbarende manier naar voren te treden.
In pater Pichon vindt ze een geestelijke leidsman die haar gerust kan stellen want ze gaat gebukt onder scrupules.
Ze kent vele dorre periodes.
Op een bepaald moment teistert een griepepidemie heel Frankrijk, de Karmel blijft niet gespaard. De meeste zusters zijn ziek en op korte tijd sterven er verscheidene zusters. Thérèse toont zich sterk : ze verzorgt de zieken en bereidt als verantwoordelijke voor de sacristie de begrafenissen voor.
Goed nieuws : ook haar derde zuster (Céline) treedt in de Karmel van Lisieux. Een uitzonderlijke situatie : vier zussen in hetzelfde klooster ! Zus Pauline wordt tot priorin verkozen en Thérèse wordt benoemd tot rechterhand van zuster Maria van Gonzaga die voorheen priorin was en nu novicenmeesteres.
Aan Thérèse wordt meer en meer gevraagd om verzen en recreatiestukken te schrijven voor de communiteit.
Op aanwijzingen van haar zus, die op dat moment dus tevens overste is, begint zij in 1895 met het opschrijven van haar levensverhaal. Theresia’s autobiografie, “Histoire d’une âme”, wordt een belangrijk boek dat kracht, steun en inzicht zou schenken aan vele gelovigen.
Wanneer Maria van Gonzaga in 1896 als priorin wordt herkozen, stelt ze Thérèse aan als haar rechterhand terwijl ze zelf novicenmeesteres blijft.
In 1896 wordt ook tuberculose bij Thérèse geconstateerd, een ziekte die toen nog niet kon genezen worden. In diezelfde periode kent haar onwrikbare geloof in God ineens een moeizaam proces, waarin angst en eenzaamheid de boventoon voerden. De intimiteit met God die Theresia altijd had gevoeld, lijkt ineens verdwenen.
“De sluier van het geloof is niet langer een sluier voor mij, maar een muur die oprijst tot de hemelen,” schrijft Thérèse zelf. Ze wordt gegrepen door de gedachte dat er misschien geen hemel bestaat. “Ineens worden de mistbanken om mij heen dikker; zij dringen binnen in mijn ziel en omgeven haar zo dicht dat ik onmogelijk nog het zo dierbare beeld van mijn vaderland kan terugvinden, alles is verdwenen! Als ik mijn door die duisternissen vermoeide hart wat rust wil schenken door te denken aan het lichtende land waar ik naar verlang, dan wordt mijn kwelling verdubbeld.”
Deze nacht zou blijven duren tot haar dood een jaar later. Toch beleeft ze de duisternis als het ultieme gevecht, de kans om ondanks alles haar onwrikbare vertrouwen in God te bewijzen. Ze weigert zich over te geven aan de angst voor het niets en blijft geloven, hoewel haar geest overspoeld wordt door bezwaren.
Zij leefde toen mannen als Sigmund Freud, Karl Marx, Friedrich Nietzsche en Charles Darwin vorm gaven aan de cultuur van de moderne tijd. De kloostermuren verhinderden niet dat ze deel uitmaakte van die wereld. Thérèse wist dus goed wat het is om te leven in de moderne wereld met wetenschap, technologie en mensen die niet in God geloven. Dit gevecht was des te pijnlijker omdat ze steeds verlangd had om actief te zijn en veel goeds te doen na haar dood.
De laatste zes maanden van Thérèse’s leven zal haar oudste zus Marie de woorden van Thérèse opschrijven. Moeder Agnès (haar zus Pauline die toen priorin was) spreekt Thérèse ook over haar plannen om Thérèse’s levensverhaal na haar dood te publiceren. Uit die periode dateert ook Thérèse’s vergelijking van zichzelf met een klein vogeltje dat zich ondanks zijn kleinheid door niks laat afschrikken.
Het missieverlangen van Thérèse, aangewakkerd door haar correspondentie met twee jonge missionarissen wordt nog intenser als er sprake is van een mogelijk vertrek naar de nieuwe stichting in Hanoi (Viëtnam). Haar opflakkerende gezondheid is echter maar van korte bereid de zusters, die haar graag opzoeken, op te beuren en te onderrichten.
Thérèse zegt o.m. “Misschien denken ze wel dat ik zoveel vertrouwen in de goede God heb omdat ik geen zonde gedaan heb. Zeg maar duidelijk, Moeder (Agnes), dat ik evenveel vertrouwen zou hebben als ik alle mogelijke misdaden had begaan; ik voel dat heel die berg van beledigingen enkel als een druppel water zou zijn die in een brandend vuur valt.”
In één van haar laatste brieven schrijft ze: “Ik sterf niet, ik ga het leven binnen”.
Thérèse overlijdt op 30 september 1897. Haar laatste woorden zijn :
“Oh ! je l’aime ! Mon Dieu… Je vous aime…”(“Ach! Ik houd van Hem! Mijn God… ik bemin U…”)
Bronnen:
https://www.karmelgent.be/
https://www.theresiagemeenschapborne.nl
Vastenkalender 2023 van Radio Maria
Onze maandelijkse vergadering gaat door op de 3e zondag van de maand.
We komen volgende maand dus samen op zondag 21 mei. Pater Roeland Van Meerssche (karmeliet) zal een conferentie geven met als titel “De weg van vertrouwen bij Thérèse van Lisieux”.
Wie interesse heeft, is hartelijk welkom. Gelieve wel eerst pater Lukas of Robrecht te verwittigen van uw komst.
P. Lukas : 09/225.57.87 of lukas.martens@karmel-gent.be
Robrecht : 0473/74.61.00 of robrechtdezuttere@yahoo.com