(Lc 20,27-38)
In deze tijd van het jaar ademt gans de natuur én de liturgie – na Allerheiligen en Allerzielen – het mysterie van leven en sterven uit. Het is een erg belangrijk aspect van ons leven als gelovige christen.
Hoe zal het leven over de dood zijn?
De Bijbel blijft sober als hij spreekt over het leven na de dood – of juister – over leven over de dood heen. Mensen uit alle tijden hebben gepoogd hier meer over te weten en uit te maken of hoe het niet of wél zal zijn. Spreken over een ander leven, of over verrijzenis uit de doden, wekt ook in onze tijd tegengestelde reacties op. De enen geloven erin; anderen zeggen: “Wij kunnen er niets over weten”; sommigen hebben een vreemde interesse voor reïncarnatie; weer anderen halen de schouders op.
De Sadduceeën geloofden niet in de verrijzenis. In de discussie met Jezus fantaseren ze een absurd voorbeeld om de opstanding uit de doden belachelijk te maken. Ze stellen Jezus de vraag: “Als een vrouw in dit leven met zeven mannen getrouwd is geweest, aan wie behoort ze dan bij de verrijzenis?”
Voor Jezus is eeuwig leven vanzelfsprekend.
Het valt op dat Jezus in zijn antwoord het zo vanzelfsprekend heeft over het eeuwig leven en de verrijzenis. Hij aarzelt niet. Hij spreekt hier met groot gezag. Onze verrijzenis vloeit voort uit Gods trouw en is pure genade. De levende God laat de mensen met wie Hij een verbond gesloten heeft dus niet achter in de dood. Elders zegt Hij : “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in mij gelooft, ook al is hij gestorven, zal leven. Hij zal in eeuwigheid niet sterven”. En verder: “Ik ga heen en zal een plaats voor u bereiden, opdat je zult zijn waar ik ben”.
“Hij is een God van levenden” betekent: als God iemand bemint – zoals Abraham – dan is dat niet voor enkele jaren. Zijn liefde is trouw. Ook na de dood is Gods liefde voor iedereen nog leven-gevend. In de verrijzenis van Jezus wordt dit ten diepste bevestigd. Eeuwig leven is voor Jezus “bij God zijn”, “van God zijn”. Hij verwijst daarom naar die lange weg van trouw, die door de geschiedenis van het volk Israël loopt. Jahweh herstelt steeds opnieuw het gekwetste leven. De dood kan dan ook geen einde maken aan zijn intense betrokkenheid op ieder van ons. Die loopt door.
Als God je verlangd heeft en geboren liet worden uit liefde, en als de liefde ons hier als mensen samenbindt, dan stopt die liefde niet bij het sterven. God laat je niet vallen bij je overlijden. Je mag geloven dat God elke mens koestert en – over de dood heen – opneemt in het volle leven van Zijn aanwezigheid.
Overvloedig, gelukkig leven.
Maar het eeuwig leven is toch ook anders dan ons leven nú: er is geen sprake meer van huwen. Wij zullen lijken op engelen: d.w.z. vervuld zijn van vreugde en liefde, en gelukkig aan God toe te behoren. De hemel is waar God is. De hemel, het eeuwig leven is een toestand van volkomen gelukzaligheid voor de mens over de dood heen. Zo beseffen wij dat wij als persoon verenigd zijn met God, die boordevol liefde is en antwoord op al onze verlangens naar zinvolheid, waarheid, geluk en relatie. De hemel is dus eeuwige gemeenschap van de mens met God. God kennen en zien zoals Hij is.
De Bijbel spreekt van Bruiloftmaal, van leven in overvloed, van bekleed worden met Jezus Christus. Er zal geen nacht, lijden en verdriet meer zijn. God zal ons alles duidelijk maken. Jezus weet dat menselijke woorden en beelden te kort schieten om deze toestand op te roepen. Ook Paulus drukt het zo uit: “Geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen hetgeen God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.”
Definitieve gemeenschap met God betekent geen isolement, maar leidt juist tot de volmaakte gemeenschap met de engelen en heiligen, met de familieleden en vrienden uit de tijd van ons aardse leven. Wij zullen in de hemel onze verheerlijkte lichamelijkheid ontvangen. Wij zullen erbij lopen op ons best. De identiteit van onze persoon is gewaarborgd. Wij zullen elkaar dan ook kunnen herkennen en écht ontmoeten en beminnen in God.
De hemel is ook vervulling van het leven. Daarom wordt ook de volbrachte en doorleden vrucht van ons aardse leven, van onze inzet en dienstbaarheid opgenomen in de verheerlijking. De vreugde van de hemel is ook de vreugde over het loon dat ieder van ons zal mogen ontvangen. Zo bekroont God in feite onze verdiensten als het werk van zijn eigen genade.
De hemel nu al in ons hart.
De hemel begint reeds nu. Hij is in onze ziel. Sinds ons doopsel wonen daar de Drie goddelijke personen, die wij in gebed gezelschap mogen houden. Wij treden nu al binnen in het verrijzenisgebeuren. Elke dag zijn wij bezig te verrijzen, telkens als wij kiezen voor het leven en verzaken aan datgene wat naar de dood leidt: ons “valse ik” moet uitgezuiverd worden. Wij moeten trachten in dit leven onze taak of roeping zo goed mogelijk te verwezenlijken.
In de Eucharistie ontvangen wij reeds de verrezen Jezus als onderpand van onsterfelijkheid. Maar over de dood heen treden wij dan, volledig gelouterd en aanvaard door Gods barmhartige liefde, de hemel binnen. Onze verrijzenis is dan het leven van God, dat sinds ons doopsel in ons kiem aanwezig, dat volledig openbloeit, ons helemaal inpalmt en voldoet.
De H. Elisabeth van Dijon schrijft: “De hemel is het huis van de Vader, waar wij verwacht worden als geliefde kinderen die naar huis terugkeren. Om ons daarheen te leiden is Jezus onze reisgezel geworden”. Amen.
Download of print deze homilie als pdf