Mt 14, 22-33
“Vrees niet, wees niet kleingelovig”. Als dit woord klinkt in het evangelie is het vaak een aankondiging van nieuw leven, van iets dat je blij wil maken, van goed nieuws, van verrijzenis of van een goddelijke nabijheid die bevrijdt.
Kom en volg Mij.
De leerlingen van Jezus zaten eens samen in een boot toen een zwiepende storm het meer van Gennesaret teisterde (Mt. 8,23-27). Een wat gelijkaardig verhaal vertelt dat die leerlingen vanuit hun bootje, dat door de golven geteisterd werd, Jezus over het water naar zich toe zagen komen (Mt. 14,22-23). Toen herinnerde Jezus hen aan de betrouwbare God van het verbond (Ex. 3,14) en Hij stelde hen in de storm van hun leven en in de woelingen waarmee de jonge kerk te maken had gerust: “Ik ben het, vrees niet” (Joh. 6,21; Mt. 14,27).
Maar Jezus blijft jou nu ook zo toespreken. Hij wijst op Gods manier van denken en handelen. Te midden van een wereld die zich door angst laat verlammen, zegt Hij jou met liefde toe: “Waarom heb je getwijfeld? – Wees niet bang – Kom en volg Mij – Ik breng de golven in en rondom jou tot rust – Kom kijken waar Ik mijn verblijf houd”.
De innerlijke angst die zich van jou kan meester maken wordt dus doorlicht, beheerst en verzacht als je in geloof God nabij weet. Je beleeft geborgenheid in God. Bij Hem voel je je thuis. Je wordt je bewust van je geworteld zijn in God: hier ontspringt de bron van je gebed. Dan ben je niet zo bang meer. Je egelopstelling verdwijnt. Je verlegt je zwaartepunt in God. Met wat angstig op je hart drukt, met al je ellende en zorgen kom je bij Jezus. Hij nodigt je uit: “Kom tot Mij die belast en beladen zijt en Ik zal je verkwikken” (Mt. 11,28).
Bij God mag je zomaar binnenvallen. Je angst uitschreeuwen. Thuiskomen als bij een goede vriend. Je mag helemaal jezelf zijn. Met God samen hoef je niets verborgen te houden. Alle gevoelens en emoties, al je verlangens en ontgoochelingen, al je slagen en mislukken, kun je aan Hem kwijt.
Een noodsituatie wordt je ‘donkere nacht’.
Je concrete noodsituatie, je angst en vertwijfeling kunnen voor jou de ervaring betekenen van een ‘donkere nacht’. Dit kan omdat je in je angst en ellende met God in gesprek blijft. Ook al ‘begrijp’ je Hem dan niet in zijn enorme liefde voor jou, je blijft toch ‘Gij’ zeggen. Je groeit daarin van verzet naar overgave. Zo’n gebed vanuit je angst en strijd kan je als mens zuiveren, louteren en verbeteren. Als je zo met al je vragen en gevoelens vanuit heel concrete levenssituaties naar God gericht blijft in gebed, je aan Hem vastklampt, zal God je steeds meer nabijkomen.
Maar dan ervaar je tegelijk ook de gewrongenheid van je ‘ik’. Als je God sterker in de duisternis van je hart laat schijnen, merk je beter je zondigheid, je geslotenheid. Een ander soort angst kan je dan om het hart slaan: je gaat gewoon schrikken van jezelf. Je krijgt angst om jezelf als onverloste mens door God te laten zuiveren of omvormen tot een bevrijde mens. Je bent bang voor zelfverlies, voor het loslaten van je vertrouwde ‘ik’. Je zet je stekels weer op. Je afweermechanisme gaat werken. Je wordt bang voor wat God van jou zou kunnen vragen.
Vecht je naar de overgave toe.
Beide ervaringen maken je dus angstig: jezelf zo zondig zien, maar ook: je bedreigd voelen als God je oude ‘ik’ wil aanpakken. En toch, God houdt zielsveel van jou. Als mens ben je geschapen, geroepen om je levensvervulling in Hem te vinden. God verdient 100% je vertrouwen. Hij is diep in jou aanwezig en laat je groeien naar je échte, bevrijde mens-zijn toe. Je mag dus niet angstig zijn dat Hij je levensvervulling in de weg staat (Ps. 37,4). Sta daarom open voor Hem en vecht je telkens weer naar de overgave toe, de geborgenheid in God.
De boottocht van je leven valt niet altijd mee. Je wil van alles bereiken, maar de wind zit tegen, je wordt tegengewerkt, je mislukt, je hebt tegenslag. Of je wordt geteisterd door de hardheid van ziekte en dood. Dan wil je soms alles opgeven, je bent moedeloos, je ziet geen uitweg meer. Durf je dan uit die levensboot naar Jezus toegaan en net als Petrus roepen: ‘Heer, red mij, ik verga.’
Jezus komt naar jou toe.
Als je dat doet, zal Jezus inderdaad naar jou toekomen. Hij zal zijn hand naar jou uitsteken, zodat je Hem kunt vastgrijpen. Hij doet dat in alle omstandigheden. Als je ziek bent, weent van ellende, als alles tegenzit, als er geen toekomst meer lijkt te zijn. Er zijn zoveel momenten waarop je Jezus’ hulp kunt vragen. Maar misschien doe je dat niet. Wellicht vrees je zelfs dat Hij je zou helpen, want dan denk je dat je verplicht bent om te leven naar zijn woorden en daden van liefde, vrede en barmhartigheid. Of misschien zie je Hem als de Zoon van een veeleisende en straffende God.
Span je toch maar in dat de boot van je leven inderdaad de andere kant van het meer bereikt. De kant waar God thuis is en waar de goede Jezus woont. God die, zoals je in de eerste lezing hoorde, over jou komt als een zacht briesje, dat ons vriendelijk en veilig naar de overkant brengt, waar Jezus op ons wacht. Jezus, die de storm in je leven kan stillen en zegt: ‘Wees gerust, Ik ben het. Vrees niet.’