OPENINGSWOORD
Vakantietijd is voor velen een tijd van op tocht gaan,
om er eens op uit te trekken, mensen te bezoeken en reizen.
We horen vandaag hoe Jezus zijn leerlingen uitzendt.
Ze moeten op tocht gaan,
naar plaatsen waar Hijzelf ook zou willen gaan.
Ze moeten in zijn naam rondtrekken.
Ook wij krijgen vandaag de zending
om zijn naam en zijn vrede uit te dragen.
Moge dit samenzijn ons daartoe bezielen en inspireren.
✧
HOMILIE
Lucas 10, 1-9
De examens in het onderwijs zijn afgerond. Velen kunnen nu op vakantie gaan. Tijd om – hopelijk – van wat zon te genieten en te ontspannen. Tijd om eens andere lucht op te snuiven of andere oorden op te zoeken. Zo trekken mensen op weg of op reis.
Bij de evangelist Lucas is dit op-weg-zijn een geliefd thema. Hij schetst Jezus als een reiziger, die geen vaste stek heeft om te rusten (Lc 9,58). Zijn twaalf apostelen stuurt hij ook uit, op weg (Lc 9,1-6). ‘Apostel’ betekent juist ‘gezondene’: Ze zijn missionarissen met een missie, die ze ook volbrengen.
Een boodschap van vrede en vreugde wordt gesmaakt.
Die verkondiging van de boodschap van het Rijk Gods brengt vrede en vreugde. Het is een boodschap die moet uitgedragen worden. Hiervoor zijn arbeiders nodig. Doorheen alle tijden worden ze gezonden om die boodschap te verspreiden op alle mogelijke plaatsen waar mensen wonen. ‘Het Rijk Gods, dit is Gods bevrijdende liefde, is je nabij’, zo luidt de boodschap. Dit geeft vreugde en verzadiging. En bij mensen die daar voor open staan, zal vrede op hen rusten.
Die boodschap wordt blijkbaar gesmaakt en vraagt méér verspreiding. De opdracht is niet dat de mensen naar Jezus moeten komen. Neen, de boodschap moet gedragen worden naar de mensen zélf, tot op de plaats waar zij wonen. De boodschap, die Jezus’ leerlingen verspreiden, is alleen “goed nieuws, evangelie” dus. En mensen delen graag hun vreugden met elkaar.
Jezus vraagt met aandrang Hem te volgen, zonder berekening. Maar Hij zendt zijn leerlingen ook voor zich uit om zijn weg te bereiden! Dus enkel wie met hart en ziel, Jezus achterna is gegaan, mag zijn boodschapper worden. Om het woord van God te verkondigen, moet je éérst met beide oren naar de Heer hebben geluisterd. Als je hart voI is van Hem, mag je mond van Hem spreken.
Wie een goede leerling is, wordt door de Heer gezonden: “Zie, Ik zend u”. De apostel treedt niet op in eigen naam, maar in naam van de Heer, die hem zendt. Waar hij komt, komt de Heer. De aanmoediging, die Jezus aan zijn leerlingen meegeeft, vooraleer ze uit te sturen om de goede boodschap te brengen, verdoezelt helemaal niet hoe hard en moeilijk het werk zal zijn.
De zending wordt hard en moeilijk.
Jezus stelt vast dat de taak eigenlijk veel te groot is en te zwaar voor het kleine aantal van de werklieden: ,,De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig”. De leerlingen van Jezus weten al op voorhand dat ze meegesleept worden in een avontuur, waar ze zich steeds in de minderheid zullen bevinden. Hun aantal zal altijd te klein zijn.
En niet alleen hun aantal, maar ook hun krachten en hun bevoegdheid: ,,Ga ik stuur u uit als schapen te midden van wolven.” Gevaarlijk dus. Te midden van wolven zijn schapen al op voorhand verloren, als er niet dit woord van Jezus was, die ze uitstuurt en waaraan zij gehoorzamen.
Maar ook de middelen, die tot hun beschikking zullen staan, zijn ook niet in het minst gewaarborgd. Aanvankelijk zijn er zelfs geen middelen. De leerling van Jezus laadt geen nutteloze bagage op. Hij steunt evenmin op menselijke relaties, die als het past, in zijn voordeel zouden kunnen uitdraaien.
De vooruitzichten zijn evenmin rooskleurig.
Zal de leerling slagen? Zal hij door de mensen aanvaard worden? Hierover belooft Jezus niets. Hij laat alleen weten dat er twee mogelijkheden bestaan. Ofwel zal de vrede, die de leerling anderen toewenst, ook een vriend van de vrede ontmoeten en zal ze zijn huis gaan bewonen. Ofwel wordt de leerling afgewezen. Daarvan meent Jezus dat er niet hoeft te worden aangedrongen.
Want als je verkondigt, besef je vlug dat toch niet iedereen oren heeft naar die blijde boodschap. Hoe ga je ermee om, als je boodschap niet aanslaat, of zelfs op onbegrip stoot? In deze tijd van ontkerkelijking binnen onze maatschappij, is dit vaak de pijn van verkondigers: “Zijn we niet water aan het dragen naar wie geen dorst heeft? Waarom al die moeite?” Het is wellicht een vaststelling van alle tijden. Jezus’ raad daarbij is: “Niet aandringen. Gewoon vertrekken. En elders verder doen. Blijven zaaien. Zeker de moed niet opgeven of ophouden te verkondigen. Je moet er niet over piekeren, wat je als mens toch vlug doet bij teleurstellingen. Nee, je positieve energie moet je behouden.”
God is optimaal werkzaam doorheen je eenvoudige persoon.
Dit was dus de eerste pastoraal, in zijn meest eenvoudige vorm. Ze doet helemaal geen beroep op zoveel dingen, waarvan we vandaag geneigd zijn te denken dat ze onontbeerlijk zijn, wil een onderneming of een bedrijf kans hebben op slagen onder de mensen. Maar het punt hier is: dat aan Gód echt de allereerste plaats toekomt.
De éérste arbeider in het Rijk van God is dan ook niet de mens, die wel het Rijk mag aankondigen. Het is Gód, die in hoogsteigen persoon het woord neemt én zijn werk doet doorheen de arbeiders. Daarom heeft het geen zin zich te overladen. Je mag jouw persoon ook niet té ernstig opnemen. Je zou verkeerd kunnen begrepen worden. Belangrijk is: zich door Gód te laten doen, zich zo breed mogelijk voor Hem open te stellen. Zo ben je beschikbaar voor Góds werk doorheen in je eenvoudige persoon.
Ik besluit. Als je Gods Woord nu gehoord hebt en in deze Eucharistie de communie ontvangen hebt, dan word ook jij uitgezonden. Na de zegen volgt ook die zending: “Gaat nu allen heen in vrede’”. In het Latijn klinkt deze zin : “lte missa est”. Van dit woord ‘missa’ komt trouwens het woord H. Mis. Dus ook wij worden uitgenodigd om missionarissen te zijn van Gods blijde boodschap in de wereld vandaag.
Tot besluit wil ik je een verhaal vertellen. Het toont aan hoe het “Rijk van God”, zijn liefde, door mensen kan begrepen en concreet doorleefd kan worden.
Het gebeurde in een tijd van ziekte, honger en tekort… Een pelgrim op doorreis werd door honger gekweld en klopte op de eerste de beste deur aan. Daar zaten toevallig enkele families bij elkaar. Ze zaten zich uit armoede te warmen aan hetzelfde vuurtje. De pelgrim begreep best dat de mensen doodarm waren, en hij dus niet zomaar om wat voedsel kon bedelen. Hij stelde voor om een grote ketel soep te koken. Iedereen keek wat verbaasd op van dat voorstel, want voor soep heb je toch heel wat nodig! Dat bleek geen bezwaar. De reiziger beweerde alles bij zich te hebben in zijn rugzak. Al wat hij nodig had, was een grote ketel water. Goed, ze lieten het zich geen drie keer zeggen, haalden een reuzenketel water en zetten die op het vuur. Toen haalde de man uit zijn rugzak een steen. “Nee, nee, geen gewone steen,” zei hij, toen hij de vragende blikken zag, “een echte soepsteen!” Voorzichtig legde hij de steen in het water. En nu maar wachten, vol spanning, vol nieuwsgierigheid. “De soep zou gekruid moeten zijn,” zei de man na een tijdje.
Gelukkig was er nog wat zout in huis, en die buurvrouw had ook nog een blaadje laurier en een snuifje peper. Ze ging het halen. En dan maar weerom wachten. “Er moest eigenlijk een beetje vet bij,” zei de man. En iemand herinnerde zich dat hij in de kelder nog wat soepvlees staan had. “Ze zou ook nog wat gebonden moeten zijn,” zei de man weer, want hij had in het voortuintje een aardappel -struikje zien staan.
Het soepvlees en de knolletjes gingen erbij. “Wat zou je denken van een paar worteltjes?” vroeg iemand plots. En iemand anders dacht er net aan dat hij nog een raap of twee had liggen. En nog iemand kwam met een bussel prei, en de overbuurvrouw had nog een seldertje, en een savooikooltje, en een handvol bonen… En in korte tijd was het huis gevuld met een overheerlijke geur.
Daarna hebben ze gegeten, gegeten tot ze niet meer konden, en nog was de soep niet op… Toen nam de pelgrim dankbaar afscheid, en wou vertrekken.
“Je vergeet je soepsteen,” zei iemand. “Nee, die mag je houden,” antwoordde de man, “je kan er nog honderden keren soep van koken, als je maar doet wat wij daarnet gedaan hebben.”
“Toch een wondere steen,” zeiden de mensen, wanneer de man de deur uit was. Toen de pelgrim uit het gezicht verdwenen was, raapte hij een nieuwe steen op van de weg, en stopte hem zorgvuldig in zijn rugzak.
VOORBEDEN 2-3 juli 2022
P. Laten we bidden tot God onze Vader,
voor allen die naar Gods vrede verlangen en zoeken.
L.
- Dat Gods vrede moge komen over de herders van de Kerk:
dat ze vanuit het luisteren naar Gods woord
vertrouwen en geloof uitdragen …
- Dat Gods vrede moge komen over de leiders van de wereld:
dat ze bekommerd zijn om het welzijn van allen
en hun hart open houden voor het wereldleed …
- Dat Gods vrede moge komen over wie ziek zijn
of lijden onder geweld:
dat ze de hoop op verlossing bewaren
en de kracht ontvangen om vol te houden …
- Dat Gods vrede moge komen
over kinderen en jongeren op vakantiekampen:
dat ze met iedereen hun vriendschap delen
en dankbaar zijn voor het engagement van hun begeleiders.
- Dat Gods vrede moge komen over jongeren
die zich geroepen weten
tot het priesterschap of het religieuze leven;
en voor onze kerkgemeenschap:
dat we de tijd nemen om er voor elkaar te zijn
en stilte scheppen om Gods vrede te ontvangen …
P. God onze Vader, ons gebed gaat U ter harte.
Gij biedt ons Jezus aan als een weg naar vrede.
Houd ons hart op Hem gericht,
alle dagen van ons leven, tot in eeuwigheid.
Amen.