In deze dagen rond Kerstmis kunnen we deugd beleven aan verbondenheid en eenheid in gezin, familie, gemeenschap, vriendenkring. Maar anderzijds kunnen deze dagen ook pijnlijker zijn waar er onvrede heerst en angst, waar relaties gespannen zijn. Daarbij is er ook nog corona die ontmoetingen bemoeilijkt. Misschien ligt hierin een uitdaging, nl. dat we aandacht hebben voor de kwaliteit van onze ontmoetingen. Ontmoeten betekent letterlijk: niet moeten, het iets wat men beleeft van harte en uit vrije wil, het is iets dat altijd van God gegeven is.
In het evangelie van vandaag zien we hoe mensen zich vanuit het geloof intens met elkaar verbonden kunnen weten, waar zij iets van God mogen ervaren. We kennen het Latijnse refrein: ‘ubi caritas et vera, Deus ibi est. Waar liefde en waarheid heersen, daar is God.’ Misschien is dat ook het mooiste wat het geloof ons kan bieden: de ervaring van diepe eenheid en verbondenheid, vanuit de innerlijke rijkdom die het geloof ons schenkt.
Zo kijken we naar Maria en Elisabeth. Twee vrouwen die zich intens met elkaar verbonden weten, hoewel ze zoveel van elkaar verschillen: Maria, een jong meisje, uit het onbekende Nazareth, het misprezen gebied van Galilea, gehuwd met een timmerman. En Elisabeth, een bejaarde vrouw, uit Judea, gehuwd met een priester, verbonden aan de tempel in Jerusalem. Beiden werden op bijzondere wijze door God begenadigd, zij voelen zich uitverkoren ondanks hun kleinheid en zwakheid. Beiden zijn zo vol van wat God aan hen gedaan heeft dat zij helemaal gericht kunnen zijn op de ander.
Wat wij in beide vrouwen misschien nog het meest mogen bewonderen is hun geloof en hun beschikbaarheid voor Gods plan. En die twee houdingen gaan helemaal samen. Daar blijven we nog even bij stilstaan.
Vooreerst het geloof van Maria: ‘Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar van Godswege is gezegd.’, zo roept Elisabeth met luide stem, bezield door de heilige Geest. Het is met geloof dat Maria de boodschap van de engel heeft aanvaard en vanuit dit geloof dat zij zichzelf ter beschikking stelt: ‘Mij geschiede naar Uw Woord.’ Het is vanuit dit geloof dat zij met spoed op weg gaat naar haar nicht Elisabeth, een tocht van 150 km vanuit het mooie Galilea naar het rotsachtige bergland van Judea. Haar spoed is geen opgejaagdheid, maar het verlangen om Gods genade spoedig werkzaam te laten zijn in mensen. Als Maria aankomt in het huis van Zacharias groet zij Elisabeth en die groet zal bij haar veel teweegbrengen. Waar mensen leven vanuit een innerlijke rijkdom, daar volstaan enkele woorden of één woord om veel te laten begrijpen en om veel in elkaar teweeg te brengen. De kleine Johannes springt op van vreugde in de schoot van zijn moeder en Elisabeth bevestigt Maria in haar roeping om moeder te zijn van de Heer.
Dat is een mooi beeld van wat de Kerk kan zijn: een gemeenschap waar mensen elkaar bevestigen in de eigen roeping. God wil dat mensen daarvoor elkaar nodig hebben: zo was het met Maria en Elisabeth, zo was het met Jezus en Johannes de doper, zo mag het zijn met ons.
Maar dat vraagt geloof. Geloof dat God in staat is om Zijn Woord gestand te doen. Daartoe riep de profeet Micha het volk op. Er was al een hele tijd geen afstammeling van David meer geweest die over Israël heerste, en al zolang leeft het volk onder verschillende vreemde heersers. En toch: eens zou een afstammeling van David geboren worden, van geringe afkomst en door de kracht van God zou hij in dienst staan van de wereldvrede: de Messias. Geloven is innerlijk weten dat God altijd weer daar is, als diegene die toch verder doet, ondanks onze ontrouw, onze wanhoop, onze ellende. En dikwijls kiest God daarvoor het kleine, zwakke, onbeduidende.
Een gemeenschap van mensen die elkaar bevestigen in de eigen roeping, dat veronderstelt ook een houding van beschikbaarheid. Dat leert ons de Hebreeënbrief die enkele verzen uit psalm 40 citeert: ‘Gij hebt mij een lichaam bereid, zie, ik kom, o God, om uw wil te doen.’ En dan die formidabele zin: ‘door die wil zijn wij geheiligd, eens en voor al, door het offer van het lichaam van Christus.’ Door die wil zijn wij geheiligd. Wat een wil! Het is een wil die onweerstaanbaar is, sterker dan de dood, een wil die permanent werkzaam is en onveranderlijk eeuwig. Door die wil mogen wij ons bemind weten en ons laten heiligen: dat is geloven. Aan die wil mogen wij ons overgeven: dat is beschikbaarheid.
Vragen wij aan Maria, in deze laatste dagen naar Kerstmis toe, dat zij ons helpt in deze houdingen te groeien. Mochten wij mensen zijn die Jezus bij zijn komst het geschenk kunnen aanbieden van ons geloof en onze beschikbaarheid.