“Zoals de hemel de aarde te boven gaat, zo gaan ook mijn wegen uw wegen te boven, en mijn gedachten uw gedachten.” Dit vers van de profeet Jesaja kan de lezingen vandaag samenvatten. Onze gedachten, onze wegen zijn anders dan die van God. Sinds de zondeval doet God alle moeite om onze wil en onze gedachten weer op Zijn spoor te krijgen. Daartoe zendt Hij o.a. Zijn profeten. Jeremia was 40 jaar profeet in Jerusalem in een tijd van geestelijk verval. Hij kondigt aan dat er een catastrofe komt en probeert die nog te vermijden door het volk op te roepen tot bekering, maar tevergeefs. Het volk zal gedeporteerd worden naar Babel. Jeremia wordt bespot, krijgt iedere dag schande en smaad te verduren. Hij denkt eraan om zijn zending als profeet op te geven, maar hij kan niet. Er is een vuur dat oplaait in zijn hart. Wat is dat vuur anders dan de Liefde van God voor Zijn volk. Voor die liefde wil God Jeremia nodig hebben. Met de psalm kan hij het uitzingen: “Uw liefde, Uw genade is mij meer waard dan het leven.” God blijft hem ondersteunen.
Ook Paulus heeft de liefde van God in zijn hart voelen branden. De voorbije zondagen hebben wij uit de eerste 11 hoofdstukken van de Romeinenbrief mooie stukken gelezen. Die waren een uiteenzetting over Gods Liefde die onvoorwaardelijk is, over Gods genade voor elke mens. En vanaf hoofdstuk 12, met de lezing van vandaag, maakt hij duidelijk hoe wij die grote Liefde van God kunnen beantwoorden: “Wijdt uzelf aan God toe als een levende, heilige offergave die Hij kan aanvaarden.” Waarin die toewijding aan God bestaat zal hij uitleggen in de rest van zijn brief. Elders schrijft Paulus wat de wil is van God: “God wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen.” Als iemand Gods liefde leert kennen, dan zal hij ook heel zijn bezieling in die richting laten gaan: in alles de Vader eren en mensen helpen openkomen voor de rijkdom van Gods Liefde. Kijk, wij mensen hebben allemaal onze problemen. Maar ook God heeft een probleem, en Zijn probleem is groter dan dat van ons: Hij heeft zoveel te geven en Hij vindt zo weinig mensen die willen ontvangen. Mensen zijn uitgenodigd hun eigen wil en hun gedachten weer aansluiting te laten vinden met Zijn Goddelijke Wil. Vandaar Paulus’ oproep: “stem uw gedrag niet af op deze wereld, wordt andere mensen met een nieuwe visie, dan zijt ge in staat om uit te maken wat God van u wil, wat goed is, zeer goed en volmaakt.” En zo zijn we voorbereid op het evangelie van vandaag.
Vorige week hoorden we Petrus de goede belijdenis afleggen. Op Jezus’ vraag: “wie zegt gij dat Ik ben,” heeft hij geantwoord: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” En daarmee is het eerste gedeelte van het evangelie afgerond. Het is nu duidelijk wie Jezus is. Maar dan volgt het tweede gedeelte met de vraag: maar welke Christus is Jezus dan? Welk is de weg waarop Hij ons voorgaat? En dit is een vraag die Petrus nog niet kan beantwoorden. Als Jezus duidelijk maakt dat Hij veel zal moeten lijden en gedood worden, protesteert Petrus: “Zoiets mag U nooit overkomen!” Nee, in zijn gedachten moet Jezus een Christus zijn die zegeviert dank zij zijn goddelijke macht. Maar Jezus zal geen gebruik maken van macht om Zijn leven te redden. Het zal uitlopen op verwerping, vernedering, onmacht en zwakheid tot de dood. De verrijzenis zal wel het laatste woord hebben, maar ook daar staan de leerlingen nog niet voor open.
Wie leerling van Jezus wil zijn moet Hem volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Zoals Petrus Jezus verloochent, zo moeten wij onszelf verloochenen: doen alsof we onze oude mens niet kennen, die oude mens die het eigenbelang kost wat kost wil handhaven. Zichzelf verloochenen is bedoeld om de gezindheid van Jezus aan te nemen, om andere mensen te worden met een nieuwe visie. Gods wegen en Gods gedachten zijn inderdaad anders dan die van ons. Het is zo menselijk om ons eigen leven veilig te stellen, zeker in een tijd van crisis, om alles wat bedreigend van ons af te houden, om te kiezen voor zekerheid, voor het aangename, voor comfort en gemak. Misschien komt er dan bij ons de vraag op: maar mogen wij dan als christen niet meer genieten? Jazeker, maar op een dieper vlak. Als wij zoals Jeremia geboeid raken door de liefde van God voor Zijn mensen, als wij gevoelig worden voor dat grote probleem van God, nl. mensen vinden aan wie Hij zijn liefde kwijt kan, ja, dan worden veel dingen relatief. Alleen met God, vanuit God, voor God kunnen wij ten volle van alles genieten. Jezus zegt het: “wat baat het voor een mens, heel de wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?”
Heel Zijn leven heeft Jezus moeten ingaan tegen de bekoringen, tegen iedere stem die Hem wou afbrengen van Zijn weg: de weg van het vertrouwen op de Vader en van de trouw aan Zijn zending: alle mensen verlossen, alles goed maken, alles verzoenen. Zijn weg heeft Jezus geduid met deze woorden: “geen groter liefde kan iemand hebben dan deze: dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.” Dat is de opdracht: niet meer leven voor onszelf, maar voor de Heer, zoals Jezus leefde voor de Vader en voor ons allen. Vandaar nog eens de oproep van Paulus: “Stem uw gedrag niet af op deze wereld, wordt andere mensen met een nieuwe visie.”
In de Eucharistie wil Jezus ons komen sterken om Zijn weg te kunnen gaan. Hij weet dat wij zoals Petrus mensen zijn met goede bedoelingen, maar ook met al te menselijke overwegingen: “Heer, zoiets mag U nooit overkomen.” Het evangelie is af en toe meer bitter dan zoet. Jezus wil dat we het zout der aarde zijn. In het evangelie kijken we naar Jezus, om te zien wat God van ons wil en om te zien hoe Zijn gedachten die van ons ver te boven gaan. Daarom zingen we in een kerstlied: “Kind, kom spoedig bij ons wonen, deel ons menselijk bestaan. Kind, kom aan ons, mensen, tonen hoe wij tot uw Vader gaan.” (ZJ 102) Moge Jezus daarvoor tot ons komen in deze eucharistie.