We staan even bij het innerlijk bidden van Teresa. Zij was kind van haar tijd. Haar tijd was helemaal anders dan de onze. Spanjes Gouden eeuw, met veel spiritualiteit onder de bevolking. Zij werd gelovig opgevoed. Het bestaan van God, het eeuwige leven, dat werd de waarheid van haar kindertijd, waar ze later op terug kon vallen. Met haar broertje vond ze er genoegen in om voortdurend te herhalen: eeuwig, eeuwig, eeuwig. Vanuit dit geloof wordt zij kloosterzuster in de karmel te Avila, haar geboortestad.
Een tijdje na haar intrede wordt zij ziek. Zij moet naar een kuuroord en onderweg houdt ze halt bij haar oom Pedro. Ze krijgt van hem een boek: het geestelijk ABC. Dat boek heeft veel betekend voor haar geestelijk leven. Zij leert zich inkeren. Tot hier toe had zij altijd moeite gehad om zich voor het gebed de Heer voor te stellen met haar verbeelding of een verstandelijke overweging te houden over een tafereel uit Jezus’ leven, zoals de klassieke meditatieboeken dat toen leerden. Maar nu vindt zij iets beters: het innerlijk bidden. In geloof weet zij de Heer heel nabij, in haar binnenste. Zij kijkt naar Hem in één of andere passage van zijn leven, zonder het zich nauwkeurig te willen voorstellen. Met de ogen van haar geloof kijkt ze naar Hem alsof Hij op dat moment in werkelijkheid bij haar is en zij leeft mee met wat Hij beleeft. Zij stelt Hem in zich tegenwoordig, niet ver weg in Palestina, niet 2000 jaar geleden, maar hier en nu, onmiddellijk nabij in haar binnenste. Deze nieuwe manier van bidden lukt haar goed en zij is zo ontvankelijk, zo meegaand, dat zij niet lang daarna al korte momenten van mystiek gebed ontvangt: Jezus zelf brengt haar tot vrede en zij voelt zich soms helemaal opgeslorpt in Hem.
Geestelijk gaat zij vooruit, maar met haar lichaam gaat het verder bergaf. Ze is zelfs enkele dagen zo goed als dood geweest, maar ze komt weer tot leven. Nog drie jaar zal ze als verlamd in het klooster liggen. Ze is een voorbeeld van verdraagzaamheid en in haar buurt durft niemand kwaad spreken over een ander. Uiteindelijk ontvangt zij van de heilige Jozef een genade van genezing. Maar dan volgt een periode waarin Teresa de gevangene wordt van haar succes. Zoveel mensen willen haar zien, zovelen willen haar horen, willen bij haar zijn. Heel de dag ontvangt zij bezoek in de spreekkamer. Geen wonder dat al die indrukken, herinneringen en gevoelens blijven doorwerken in de tijd van gebed en haar het bidden onmogelijk maken. Ze schaamt zich zelfs om met de Heer samen te zijn. Een gans jaar heeft zij het gebed opgegeven. Alle goede redenen om er weer aan te beginnen werden bewust of onbewust weggeredeneerd. Niets hielp om terug aansluiting te vinden bij dat innerlijk bidden. Totdat haar vader stierf.
In die laatste dagen dat zij thuis voor haar vader zorgde, leerde zij de biechtvader van haar vader kennen, een dominicaan. Op zijn aanraden herneemt zij het innerlijk gebed. Nu volgt een langzame worsteling naar omhoog. Terug naar de ervaring van Gods leven in de diepte van haar ziel. Ze durft zich weer met een zuiver hart beschikbaar stellen voor de inwerkingen van Gods liefde. Ze blijft trouw aan haar dagelijkse gebedstijden. Haar probleem was haar groot talent om met mensen om te gaan en met mensen te spreken. Mensen teleur te stellen die naar haar vroegen, kon ze gewoon niet. Ja, ze had anderen mogen winnen voor de Heer en voor het gebed, maar ze bleef nog graag mensen inpalmen voor zichzelf. Ook nu ze weer resoluut gekozen heeft voor het innerlijk bidden, blijft ze nog verstrikt in sommige relaties. En zo verliest ze toch nog de innerlijkheid die ze in het gebed mocht winnen. De liefde tot de Heer is nog niet diep genoeg geworteld in haar hart. Zij voelt zich verlegen en bedroefd als zij zich in gebed voor de Heer bevindt. Haar hart voelt zich schuldig. Maar de trouw aan dat bidden is haar redding geworden. Ze schreef: “Ik trachtte mij Christus voor te stellen in mijzelf.” Zijn blik rust op haar, vol liefde. Die blik en die liefde moet zij wederkerig maken, zich innerlijk verliefd maken op Zijn heilige Mensheid en met Hem spreken. Later schrijft zij vanuit haar ervaring: “Om goed vooruit te gaan op die weg van het gebed gaat het er niet om veel te denken, maar wel veel te beminnen. Doe dus al wat u kan aansporen tot liefde.” En we kennen ook haar omschrijving van het gebed: “Het is het omgaan met een vriend van wie je weet dat Hij van je houdt, met wie je daarom dikwijls samenkomt, om van hart tot hart met elkaar te spreken.” Innerlijk bidden is dus niet zozeer met concentratie aan iets denken, maar innerlijk aanwezig komen bij Iemand, vanuit onze verstrooidheden en halfheden telkens weer naar de Heer toegaan en ervaren dat Hij onze verlosser is. Van de ene kant is er Gods trouwe liefde die haar blijft uitnodigen en van de andere kant haar eigen ontrouw die niet alles kan geven. Teresa blijft strijden totdat zij zich doodmoe in de armen laat vallen van God. Dan zal ze niet meer vertrouwen op zichzelf, maar op God. Doorheen al die strijd is er in haar toch langzaam een houding gegroeid waarop de Heer wacht om nieuwe genade te schenken. Het was op een feestdag dat ze het gebedskoor binnenkwam en daar een klein beeldje zag van Jezus aan de geselkolom. Dat beeldje treft haar zo erg dat haar hart breekt. Zij schreef daarover: “Uit het aanschouwen van dat beeldje trok ik groot nut. Ik verwachtte niets meer van mijzelf en stelde al mijn vertrouwen op God… Sindsdien werd ik veel beter.” Daarna leest ze nog de belijdenissen van Augustinus en erkent ze Gods stem in haar hart. Haar hart is nu vol berouw, maar ook vol vertrouwen. En zo kan de heilige Geest beter in haar werken. Stilaan zal zij in staat zijn om voor de Heer het grote werk te beginnen van de hervorming van de karmel.
Tot slot nog twee passages waarin Teresa haar zusters aanspoort om haar manier van innerlijk bidden aan te leren. Beide komen uit haar boek: Weg van Volmaaktheid.
Ben je bedroefd of treurig gestemd, beschouw de Heer dan op weg naar de Olijfhof. Wat een diepe smart in zijn ziel, daar Hij zich erover beklaagt, Hij die het uithoudingsvermogen zelf is. Of je kan Hem beschouwen gehecht aan de geselkolom, een en al lijden, zijn lichaam verscheurd uit liefde voor jou. Te midden van zoveel smarten, vervolgd door de enen, bespuwd door de anderen, door zijn vrienden verraden en verlaten, zonder iemand om Hem te verdedigen. Verkleumd van kou is Hij zo alleen, dat je mekaar kunt troosten, de één de ander. Of bekijk Hem beladen met het Kruis waarvan het gewicht Hem het ademhalen belette. Hij zal naar jou kijken, met ogen vol tranen en vol medelijden. Hij zal zijn eigen leed vergeten om jou te troosten. Dit doet Hij alleen opdat jij vertroosting zou zoeken bij Hem en Hem zou aankijken. Hoe is het mogelijk, Heer, dat U mijn armzalig gezelschap duldt? Dat ik op uw Aangezicht mag lezen hoe mijn aanwezigheid U heeft getroost?
Geloof me, vermijd zoveel je kunt je van Jezus te verwijderen. Hij is zo’n goede vriend. Indien je er een gewoonte van maakt Hem naar je toe te halen, als Hij ziet dat je Hem met liefde roept en alleen maar leeft om Hem voldoening te schenken, dan zal je Hem op de duur nooit meer kwijt raken. Hij zal je nooit alleen laten, Hij zal je helpen bij al wat je doet. Overal zal Hij bij je zijn. Denk je dat het een kleinigheid is altijd zo’n vriend aan je zijde te hebben? Wij kunnen ons deze gewoonte eigen maken en leren leven in de nabijheid van deze ware Meester.