+
Ik vind dat we in de liturgie van deze zondag een korte maar bijzonder mooie eerste lezing beluisterden. De eerste verzen van hoofdstuk 12 uit het boek Genesis. Aan Abraham wordt gevraagd zijn land te verlaten.
Na de belofte van God aan Abraham sloot de lezing af met: “Toen trok Abraham weg, zoals Jahwe hem had opgedragen”. Het is voor de aartsvader een weg geworden waarop hij vele menselijke zekerheden heeft moeten loslaten. Hij is de weg van puur geloof in de belofte van Jahwe durven gaan.
Dat is de weg van het geloof gaan nog steeds: loslaten en zich toevertrouwen aan Gods belofte: “Ik zal er voor u zijn”.
Wij beluisteren die lezing, vinden het een mooi verhaal uit onze heilsgeschiedenis. Voor Abraham zelf was het toen wellicht geen echt “mooi verhaal”. Voor hem was het zijn comfortzone, het bekende, het vertrouwde loslaten zonder te weten waarheen de weg hem zou brengen.
Maar op de een of andere manier moet Abraham het vermoeden gehad hebben dat de stem die hem riep een diepere dimensie bezat: dat die stem garant stond voor toekomst. Dat God er was die met mensen en na hen gezegend te hebben, iets met hen wil ondernemen en samen met mensen geschiedenis wil maken.
Het korte verhaal van Abrahams roeping vertelt me van God die je uitdaagt, die met je op weg gaat, iets van je verwacht. Het verhaal van Abraham vertelt me dat geloven het gaan van een hobbelige weg is; een weg ook van groeien in geloof.
We krijgen deze lezing ter overweging aangeboden eigenlijk nog aan het begin van de voorbereidingstijd naar Pasen. Het is een hele uitdaging die eerste dagen van veertig dagen samen met Abraham te gaan.
In de vraag van God aan Abraham steekt heel duidelijk de verwachting dat Abraham zijn verantwoordelijkheid neemt. Deze lezing in je hart opnemen is toelaten dat God ook jou op je verantwoordelijkheid aanspreekt. De eerste lezing van vandaag stelt ons een heel duidelijke vraag: blijven ook wij, christenen van vandaag, op weg naar het beloofde land? Zetten ook wij ons, met Gods zegen, volop mee in om onze samenleving uit te bouwen tot “ons gemeenschappelijk huis van gerechtigheid en vrede” …
Na Abraham is de geschiedenis er een geweest van ‘goede’ en ‘slechte’ wegen gaan. Vaak ging het goed. Maar telkens mensen weer van het goede pad waren afgeweken moesten er profeten opstaan om de stem van God opnieuw luid en duidelijk te laten klinken.
Soms mensen, vraag ik me af: alles goed en wel … ik ben al jaren karmeliet, ik doe mijn best een goede gelovige te zijn. Doorheen de jaren kreeg ik heel wat dingen op mijn werktafel waaraan ik de nodige aandacht moest geven. Maar altijd weer blijft er diep in mijn hart een soort onrust, een vraag: hoor ik tussen al dat bezig zijn ook de stem van God nog?
Een beetje simplistisch vertelt de eerste lezing vandaag: “Toen trok Abraham weg …” Alsof het de grootste vanzelfsprekendheid was. Dat zal het niet geweest zijn. Abraham trok weg omdat hij er op vertrouwde dat die weg hem innerlijk zou omvormen en vrij zou maken. Vrij voor God zelf en vrij voor de mensen.
De veertigdagentijd is elk jaar opnieuw een periode om dichter bij God en bij de mensen te komen. Het is meestal al heel moeilijk om tot echte menselijke ontmoeting te komen, laat staan tot ontmoeting met God. Is het je opgevallen dat na alles wat Jahwe tegen Abraham gezegd heeft er van de kant van Abraham geen vragen of antwoorden komen … enkel stilte. En de melding dat Abraham weg trekt.
Heel symbolisch vind ik dat. Het waarschuwt ons om onszelf niet in het midden te gaan zetten. Ons gesprek met God is de stilte. In een brief schrijft Jan van het kruis: “Het is allernoodzakelijkst voor ons dat wij ons tegenover God het stilzwijgen opleggen … De enige taal die Hij verstaat is het zwijgen van de liefde”.
Als een prefatie voor de veertigdagentijd zegt: “…dit is een tijd van grotere toeleg op het gebed …” dan zou je net zo goed kunnen zeggen “…een tijd van grotere toeleg op de stilte…”. Alleen in de stilte horen we Gods stem.
In het Evangelie van vandaag neemt Jezus Petrus, Jacobus en Johannes mee op de berg om in stilte lang en intens gewoon bij de Heer te zijn. Ze mogen Jezus zelfs even in zijn volle glorie zien. Maar wanneer Petrus begint te spreken is het voorbij. Thérèse van Lisieux, die door de Unesco een jaar lang onder onze aandacht wordt gebracht, heeft er weet van. Ze zegt ons onomwonden leg geen beslag op God met je goedbedoelde prestaties, woorden of wat dan ook… bij God ga je neerzitten “met lege handen”.
Abraham trekt weg…hij trekt écht de weg op “naar het land dat ik u aan zal wijzen”, zegt Jahwe. In zijn boek ‘Naar het land van de stilte’, schrijft Martin Laird, “God is ons thuisland. Heersende visies van vandaag lijken echter nogal overtuigd te weten wat God denkt, welk land God aan de ene schenkt en van de anderen afneemt. Landen van ideologie, landen van agressie en geweld, landen van tribaal egoïsme die de landen van hoop en glorie dreigen te overrompelen … maar het fundament van elk land is de stilte (Wijsheid 18,14) waar God eenvoudig en onophoudelijk zichzelf schenkt … meest van al in Christus Jezus. Dit is het thuisland waarnaar elke geestelijke pelgrim voortdurend wordt geroepen, “thuis geroepen”, zoals de heilige Augustinus zegt en hij vraagt zich af “waarom lopen wij dan druk rond … zoekend naar God, die hier bij ons thuis is, als het enige wat wij willen is: met Hem te zijn?”.
Moge onze vastentijd dan niets anders zijn dan met de moed en het geloof van Abraham weg te trekken uit al wat ons te sterk in de ban houdt om “met lege handen” bij de Heer Jezus te zijn. Meer moet het niet zijn. Maar het zal wel een weg “met Gods zegen” zijn.
o.a.m.d.g.