Homilie Pater Paul De Bois 19 maart 2023 : 4de zondag van de veertigdagentijd A

‘God ziet niet zoals een mens ziet. Een mens kijkt naar het uiterlijk, maar Jahweh naar het hart. De profeet Samuel wordt ertoe geroepen met de ogen van God te kijken. Dan ziet hij dingen die anderen niet zien. Bijvoorbeeld dat David, die de anderen over het hoofd zien, herder, koning van Israël moet worden. Dit verhaal vertelt zoals vele andere bijbelverhalen: God kijkt anders tegen mensen aan dan wij.
 
Wij kijken naar – en verkijken ons op – het uiterlijk vertoon, de status, de titel die iemand draagt, de positie die hij of zij bekleedt. We zijn allemaal een beetje blind, verblind. Zoals de farizeeërs van toen. Die konden in Jezus – een zoon van een gewone timmerman – geen profeet zien en zeker geen Messias. Dat hij ‘maar uit Nazareth’ kwam en niet eens gestudeerd had, maakte hen blind voor die mogelijkheid. Bovendien, hoe zou iemand die nota bene de sabbatrust niet in acht nam toch uit naam van God kunnen spreken. Nee, dat kon dus niet. Blind waren ze en het was hun eigen schuld.
 
Anders dus dan die jongen aan de kant van de weg. Die was blindgeboren. Daar kon hij, noch zijn ouders iets aan doen. Daar was niemand schuldig aan leerde Jezus. Ziekte of ellende is geen straf van God. Nooit of te nimmer, toen niet en nu niet. Ziekte, ongeluk, klappen in het leven, een handicap, je krijgt het onverdiend, zoals we ook het vele goede nergens aan verdiend hebben.
 
Buiten zijn schuld om is hij dus blind geboren. Maar die godgewijde en hooggeleerde heren – vertelt Johannes ons in zijn evangelie – zijn blind geworden door eigen schuld. Ze weigeren te zien wie en wat Jezus was. Zij vergisten zich in Hem. Hij wilde hun de ogen openen. Jezus mocht geen licht werpen op hun duisternis. En dat een blinde – volgens hen in zonde geboren – hun de les leest, is werkelijk ongehoord. Hoe kon zo’n simpele jongen hun, geleerd en geletterd, iets te melden hebben over God. God sprak toch alleen door hen die daarvoor hadden gestudeerd of die daarvoor waren aangesteld. Met al hun geleerdheid zijn ze blijkbaar wel de verhalen vergeten die zeggen dat God heel anders naar mensen kijkt. Hij kijkt niet naar rang of stand, niet naar het uiterlijk, maar naar het hart.
 
Tegenover die verblinding plaatst de evangelist de blindheid van een bedelaar, per definitie iemand die bedelt om wat hij niet heeft. Hij vraagt vanzelfsprekend om te mogen zien. Wat zou hij anders vragen? En hier ligt het punt waar alles om draait: alleen de mens die bedelt om te mogen zien zal tot inzicht komen. Hij alleen kan het licht der wereld ontmoeten. De niet-zienden komen tot geloof en de zogezegde zienden worden de echte blinden. Ze zien namelijk hun blinde vlek niet.
 
De blinde kan aanvankelijk alleen maar zeggen dat hij genezen is door de man die Jezus heet. Dat zal altijd het beginpunt van het christelijk geloof blijven: wij hebben het over Jezus, die destijds al weldoende rondging en verkondigde dat het Rijk Gods nabij was. Het christelijk geloof steunt op het verhaal van de man die Jezus heet. Dat is het startpunt. Maar geloven is meer dan een herinnering aan de goede mens Jezus. Geloven heeft op de een of andere manier met God te maken.
 
Het zijn uitgerekend de Farizeeën die God hier voor het eerst ter sprake brengen, maar dan wel om meteen te zeggen dat die Jezus niet van God komt.
 
De genezene gaat een stapje verder: ‘Hij is een profeet.’ Daarmee is een zwaar woord gevallen. Profeten zijn immers niet zomaar ‘van God’, het zijn uitzonderlijke godsmannen, speciaal door God geroepen en gezonden om zijn woord te spreken.
 
Nu neemt Jezus het initiatief over, met een vraag die nog hoger grijpt: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ De man weet blijkbaar niet veel van zijn godsdienst. De wenk naar de lezer is intussen duidelijk genoeg: er zijn in de loop van de tijden meerdere profeten gekomen, maar nu gaat het om de finale komst van God zelf in de wereld. De Mensenzoon is immers diegene die komen zal om Gods beloften definitief te voltrekken. En dan de laatste stap: als Jezus zegt dat Hij zelf de Mensenzoon is, ‘ziet’ de man eindelijk met wie hij te maken heeft. En hij spreekt de belijdenis uit: ‘Heer, ik geloof.”
 
Verschillende profeten, maar ook allerlei gewone mannen en vrouwen bieden tegenspel en voortdurend blijkt God werkzaam in hen bij wie je het niet zou vermoeden.
 
Maar de meeste wetgeleerde gezagsdragers bleven en blijven dikwijls doof: ‘Dat heb ik u al gezegd – aldus de blinde – maar ge hebt niet geluisterd’. Blind dus én doof voor gewone mensen, die het soms juist heel goed zien.
 
God is gelukkig anders, die ziet niemand (ook de kleine David niet) over het hoofd. God kijkt op niemand neer en tegen niemand op. God kijkt en luistert naar ons hart…
 
o.a.m.d.g.
 

 

deze homilie als pdf

Overzicht van alle homilieën

Uitnodiging tot delen:

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven