In de Heilige Schrift worden bijna alle gemoedstoestanden met lichaamstaal weergegeven.
Geen orgaan kreeg echter zoveel registers mee om menselijke gezindheden uit te drukken als het hart. Er is sprake van een wijs of een verstokt hart; van een gewillig, eenvoudig, oprecht en gehoorzaam hart. Maar ook van een onbesneden, een verhard, verhit of bedroefd hart. Wie ontrouw is ‘wendt zijn hart af’. Van wie bang is ‘beeft het hart’.
Wie zich bekeert krijgt ‘een nieuw en ander hart’. Wie nederig en rouwmoedig is, verschijnt voor de Heer met ‘een vermorzeld hart’ en wie naar God luistert ‘neigt zijn hart’. God legt Mozes ‘de woorden in het hart’ wanneer Hij zijn boodschap meedeelt. En Hij wil door zijn schepsel bemind worden met ‘heel diens hart’.
In de Bijbel wordt het hart vaak beschouwd als het symbool van moed, vreugde en hartstocht. Sint Augustinus (354-430) beschreef het hart als symbool van liefde. Middeleeuwse mystici beschreven hun ervaringen van de hartstochtelijke liefde van Jezus voor de mensheid.
Het merkwaardige nu is, dat in de H. Schrift dat menselijk hart met zijn vele gemoedsnuances eveneens aan God wordt toegeschreven. Hij toch is de barmhartige! Barmhartigheid is geen kwaliteit van God: het is zijn identiteit.
Deze goddelijke barmhartigheid heeft zich op extreme en definitieve wijze getoond in de Menswording van Gods Zoon, in Jezus Christus. In Hem is God ‘een hart geworden voor deze wereld’, voor alle mensen.
In de niet-bijbelse lezing tijdens de lezingendienst van vandaag wordt gelezen uit de geschriften van Thomas a Kempis (15e E). Ik vind het een heel mooie tekst.
Eerst verwijst Thomas naar Mozes die in de woestijn op een rots slaat en er gaat rijkelijk water stromen waar het hele volk en alle vee kunnen drinken.
Dan verwijst hij naar Jezus’ doorstoken hart op het kruis …”een wonde van Christus, groot en kostbaar”. Voor hem is die wonde een schuilplaats waar we als gelovigen onze plek mogen vinden. Het is de open ruimte waar wij mensen bij God kunnen schuilen. Daar, in het gewonde hart van Jezus gebeurt het. Wie daar zijn schuilplaats vindt, wie zich geregeld terugtrekt in het hart van Jezus wordt een andere mens. Je wordt een mens ‘naar het beeld en de gelijkenis van God zelf’.
Het hart van Christus stroomt over van goddelijke liefde en omvormt je: schuilen in het hart van Jezus is je laten genezen van al wat ons lokt naar de zonde: “Dit hart is een plaats van bescherming, een plaats van verzoening”. Schuilen in het hart van Jezus is je laten bezielen door Gods Geest: “Hier stroomt de levensader. Hier stroomt de bron van voortdurende goddelijke welwillendheid en genade”.
“Kom naar binnen, mijn geliefde, in de rechterzijde van Jezus Christus … Daar in de holte van de rots kun je op verhaal komen van alle drukte. Kom naar het binnenste van dat hart van Christus”, lees ik opnieuw bij Thomas a Kempis. Hij geeft je de raad mee: “Kind, geef je hart aan Mij. Meer verlangt God niet van je”.
Vier eeuwen later geeft Thérèse van Lisieux’ leer je mee met welke ingesteldheid je binnen moet gaan in het hart van Christus. Ze schrijft aan haar zus Marie: “je moet een echte arme van geest zijn … des te zwakker je bent, des te meer ben je geschikt voor de werking van deze Liefde die je omvormt”.
In de school van de Karmel leer je precies dit eenvoudig worden om je zo toe te vertrouwen aan Gods barmhartige liefde.
Vrienden, laten we ons uitgenodigd weten door Thomas a Kempis wanneer hij schrijft: “Als je Hem je hart geeft, heb je het mooiste gegeven dat je kunt geven”.
