Zusters en broeders, beste vrienden, als we goed naar de Schrift luisteren, dan leren we Jezus altijd beter kennen. Als we naar Thérèse van Lisieux luisteren, dan zijn we goed op weg naar de Schrift! De Bijbel was haar eerste inspiratiebron. Dat was het genie van Thérèse in een tijd waarin de heilige Schrift zelden gelezen werd. Zelfs religieuzen moesten zich tevredenstellen met vaak vrome en moraliserende literatuur, die meer op het gevoel speelde dan het geloof voedde. Thérèse schrijft: “Boven alles steunt mij het evangelie bij het bidden. Daar krijg ik stevig en heel zuiver voedsel. Ik vind er alles wat ik nodig heb. Ik ontdek er steeds nieuw licht, verborgen geheime betekenissen” (A 83 v°).
Vandaag is in het evangelie Johannes de Doper aan het woord. Zijn getuigenis bevat twee delen. In ieder deel wordt Jezus’ identiteit verwoord. In het eerste is Hij: Lam van God. In het tweede: Zoon van God. We kunnen ze belichten vanuit de twee etappes in het leven van Thérèse.
1. Johannes bereidt in de woestijn de mensen voor op de komst van Jezus, het Lam Gods. Thérèse vindt haar woestijn in de Karmel, waar ze met de Heer verborgen leeft en Hem steeds beter leert kennen, waar haar liefde uitgezuiverd wordt en uitstraalt over de wereld. In de Karmel, haar woestijn, vergelijkt Thérèse zichzelf met een kleine zandkorrel. Soms is die woestijn dor en zonder leven. Dan, schrijft ze, “wil de zandkorrel zich toch inzetten zonder vreugde, zonder moed, zonder kracht”. Is dat een mislukking? Integendeel, gaat Thérèse verder: “Dit zal de onderneming vergemakkelijken: alleen werken uit liefde” (LT 82). In de Karmel verlaat Thérèse de wereld om hem op een heel andere manier terug te vinden. Haar liefde voor haar medezusters, maar ook voor alle mensen en de wereld komt in Gods liefde tot leven. Arm geworden aan zichzelf, geeft Thérèse zich totaal, uit naastenliefde. Haar gemeenschap, haar naaste omgeving, is – zoals voor ieder van ons – haar eerste werkterrein. “Zich inzetten”, “Alleen werken uit liefde”: Thérèse spreekt over haar religieus engagement in termen van werken… Zij doet het nog zelf. En te veel.
Johannes de Doper gebruikt de paradoxale woorden: “Achter mij komt een man die voor mij is”. Zolang Jezus achter Johannes aankwam had Johannes het roer in handen. Maar eens Jezus daar is, dan gaat Jezus voor. Hij is de leider. Johannes de Doper zegt een beetje later: “Hij moet groter worden en ik kleiner” (Joh 3, 30). Altijd maar kleiner. En Hij, Jezus, altijd maar groter. Dat is voor Johannes de weg van ascese en nederigheid.
We horen het ook bij Thérèse: “Vandaag was ik zo mogelijk nog méér dan gisteren beroofd van alle troost. Ik dank Jezus die het zo goedvindt. Indien Hij me vertroostte, zou ik daar blijven bij stilstaan, maar Hij wil dat alles voor Hem is. Welnu, alles zal voor Hem zijn, alles. Zelfs wanneer ik niets heb om Hem aan te bieden, dan zal ik Hem, zoals vanavond, dit niets geven” (LT 76). Goed op weg. Maar dit is nog steeds niet “de kleine weg”. Thérèse doet, zoals Johannes, alles met de beste intenties. Ze denkt dat haar liefde uit zichzelf haar doel zal bereiken, als het heilig vuur er maar is en als ze maar moedig volhoudt. De woestijn zal haar leren om stilaan alles los te laten. Ja, alles. Zelfs haar ascese en streven naar volmaaktheid. Ze zal het hoe langer hoe minder kunnen uit eigen beweging. Gelukkig maar. Zo kan God het doen. Een typisch religieuze, monastieke ervaring. En dat is voor haar – en voor ieder die het meemaakt – een grote beproeving. Maar het is ook bevrijdend. Een authentieke vorm van Godservaring.
2. Dit is al het tweede etappe in het religieuze leven van Thérèse: haar bevrijding door de ontdekking van “de kleine weg”. Die kleine weg zal niet langer alleen een weg van nederigheid zijn, waarin Thérèse zelf de inspanning deed om te zijn en te doen zoals Jezus het wil. De kleine weg is Jezus in persoon. De Zoon van God, die ons maakt tot kinderen van God. Hij is de weg. Dan pas wordt nederigheid vruchtbaar. Dat leert Thérèse op dezelfde tweevoudige manier: door de Bijbel en door de beproeving van het lijden.
In de eerste plaats door de Schrift. Haar jongste zus, Céline, treedt ook in de Karmel (de vier zussen zijn nu samen in die kleine gemeenschap!). Céline heeft uittreksels uit het Oude Testament genoteerd. Thérèse krijgt ze in handen en werpt er zich op met spirituele gulzigheid. De zin die haar leven nu grondig zal veranderen is de vertaling van Spreuken 9, 4: “Als iemand heel klein is, hij komt tot Mij”. (De voor haar belangrijke woorden – “klein” en “tot Mij” – komen niet voor in onze moderne, meer letterlijke vertalingen! Maar dat heeft hier geen belang. God spreekt tot Thérèse in de tekst die ze leest). En klein, heel klein worden, dat doet Thérèse opnieuw door de weg van het lijden te gaan. Maar nu op een andere manier. “Zie, het Lam Gods”, zei Johannes al. En voor wie het Lam volgt zal liefde stilaan nieuw accenten krijgen, een nieuwe inhoud: overgave – zoals een Lam – en vooral barmhartigheid – waarvan God zelf de bron is.
In het tweede deel van het evangelie van vandaag leert Johannes de Doper dat Jezus degene is op wie de Geest rust. Kan duidelijker gezegd worden dat heiligheid geen zelfrealisatie is, geen zelfpromotie, zelfs niet voor de mens Jezus? Hoe herkent Johannes in Jezus de Zoon van God? Niet omdat Jezus zich voordoet als een held, als een vedette of morele krachtpatser. Iemand die “het goed kan”: die het goed kan zeggen en die het goed kan doen. Neen. Jezus is alleen herkenbaar in zijn diepste eigenheid – zijn Zoon van God zijn – voor wie de Geest op Hem ziet rusten. De Geest is immers God. Het gaat om goddelijke – niet om menselijke – kracht. Heiligheid is een genadegave, een gave van de Geest.
Thérèse zal zeer jong sterven op 24 jarige leeftijd. Zij heeft in enkele luttele jaren geleerd waar de meesten van ons een heel leven over doen. Ze komt steeds dichter bij Hem op wie de Geest is neergedaald. Ze is zelf evangelie geworden. Het gaat hoe langer hoe minder om haar eigen kunnen (haar zelfvervolmaking), maar om het werk van de Geest in haar. Ze schrijft op het einde van haar leven: “Ja, [zelfs al] had ik alle mogelijke misdaden bedreven, ik zou nog steeds hetzelfde vertrouwen bewaren. Ik voel dat heel die menigte beledigingen niet méér zouden zijn dan een druppel water die in een brandend vuur geworpen worden” (DE 254). Dat is Thérèse. Maar dat is vooral het evangelie. Het vertrouwen en de vrijheid van de kinderen Gods. En daartoe zijn we allen geroepen.
De vraag is nu niet langer: wie ben ik? Zelfs niet: wie ben ik voor God? Maar wie is God, God zelf? Het antwoord is: God is barmhartigheid. Gods liefde vertaalt zich bij voorkeur in barmhartigheid, voor alles en iedereen. Dat is een nieuw accent bij Thérèse. Tot dan kwam het woord omzeggens niet voor in haar geschriften. Maar vanaf 1894 (Thérèse is 21 jaar), nu ze “de kleine weg” gevonden heeft – die “kleinheid” die “tot Hem” brengt, zoals het boek der Spreuken haar geleerd heeft – wordt barmhartigheid een sleutelwoord, synoniem voor liefde. Ondanks de diepe duisternis van haar maandenlange geloofsnacht tijdens haar fysiek lijden herhaalt Thérèse in een brief aan Marie (op 17 september 1896): “Wat Hij (God) gaarne ziet is dat ik mijn kleinheid en mijn armoede liefheb, het is de blinde hoop die ik stel in zijn barmhartigheid… Het is het vertrouwen en niets dan het vertrouwen dat ons moet leiden naar de Liefde” (LT 197). Liefde met een hoofdletter.
Wat dat betekent zien we nog in het leven van Thérèse, namelijk in haar opdracht, haar Offerande aan de Barmhartige Liefde (1). Dit is een laatste verdieping van de kleine weg. Misschien is de belangrijkste zin in haar gebed: “Ik vraag U, God, wees zelf mijn heiligheid”. Waarom schrijft ze dat? We lezen het in de woorden net ervoor: “Met één woord: ik verlang heilig te worden. Maar ik voel mijn onmacht… Ik vraag U, God, wees zelf mijn heiligheid”.
(1) Ms A., 83v-84r
De link tussen de laatste levensjaren van Thérèse en het tweede deel in ons evangelie van vandaag zou ik nog even als volgt samenvatten: heilig worden is Jezus volgen. Jezus de Zoon van God. Op Hem rust immers de Geest. Jezus is het Lam Gods dat de zonden van de wereld, onze zonden, wegneemt (niet alleen draagt, maar wegneemt!). En in het “doopsel met de heilige Geest” neemt Jezus ons in zijn barmhartigheid op. Daarvan leven is ons hele leven.
“Ik voel mijn onmacht… Ik vraag U, God, wees zelf mijn heiligheid”.
Beste vrienden, dit is wat er gebeurt met ieder van ons in de eucharistieviering. God zelf komt ons heiligen en Hij doet het uit barmhartige liefde.