Beste Broeders en Zusters,
Wij komen samen om de Verrijzenis van de Heer Christus te vieren. En het is een vreugde voor mij om hier in Gent te komen en een woord te zeggen over de lezingen van de dag.
Vorige zondag hebben wij gehoord in het Evangelie hoe Jezus de storm op de zee tot rust bracht, en hoe de leerlingen verbaasd stonden en zich afvroegen: “Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?” Jezus hief daarmee een tipje op van de sluier van zijn Goddelijkheid, door zich te tonen als de meester van de natuur. En vandaag toont Hij aan de leerlingen net als aan ons dat Hij Meester is van het leven.
Vandaag zien wij dat Jezus twee wonderen doet: de eerste de genezing van de bloedvloeiingen van een vrouw; en de tweede het ten leven opwekken van een meisje. Twee gebeurtenissen die, op het eerste zicht, niet veel met elkaar te maken hebben behalve dat die twee gebeuren kort na elkaar. Maar er is toch iets diepers dat deze twee gebeurtenissen, deze twee mirakelen, verenigt.
Jezus toont zich meester van het leven, door het leven teruggeven aan deze twee vrouwen. Wat met Jaïrus’ dochter is gebeurd, is evident, maar de situatie van de andere vrouw verdient toch nader onderzoek. In de wet van Mozes zegt de Heer: “Geef de Israëlieten het volgende bevel: zij moeten ieder die aan een huidziekte heeft of aan een druiper lijdt, of die onrein is geworden door aanraking van een dode, het kamp uit sturen.” Num 5, 2. Verder moeten die mensen zich ver houden van het volk omdat zij ritueel onrein zijn. En rituele onreinheid was iets van belang in de Joodse wereld. Men mocht niets aanraken, want dan geeft men de onreinheid door. En deze vrouw lijdt er al twaalf jaar onder, en al die tijd was haar sociaal leven dood. Want wie zou met haar willen omgaan en het risico lopen om zelf onrein te worden? Pas na de genezing zou de vrouw de mogelijkheid hebben om, volgens de wet, door een ritueel bad haar reinheid terug te vinden. Zij hoort over Jezus, een rabbi, die niet alleen een nieuwe leer verkondigt, maar ook wonderen doet. Geruchten doen de ronde hoe Hij blinden hun zicht teruggeeft, doven hun gehoor, en hoe Hij de onreinen, zoals melaatsen, geneest. Zij wil haar kans wagen om ook door de Wonderdoende rabbi gereinigd te worden. Er zijn zoveel mensen rond Jezus, als Hij op weg is om de dochter van Jaïrus te gaan genezen, “een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.” Deze vrouw heeft al twaalf jaar te lijden, “heeft haar gehele vermogen uitgegeven aan een hele reeks dokters … en zonder er baat bij te vinden, integendeel het was nog erger met haar geworden.” Zij wil Jezus bereiken, maar door de menigte was het onmogelijk om Hem persoonlijk te ontmoeten, misschien dacht zij, zoveel te beter. Want de Meester kan haar verwerpen omwille van haar rituele onreinheid, maar misschien lukt het om genezing te ontvangen “Als ik maar zijn kleren kan aanraken.” En wonder! “Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar dat ze van haar kwaal genezen was.” En Jezus voelt plots dat er een kracht die van Hem uitgaat. En Hij keert zich om en vraagt wie Hem aangeraakt heeft. En zijn leerlingen zeggen Hem: “Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft Mij aangeraakt?” (Het sarcasme in het antwoord van de leerlingen vind ik altijd grappig, en misschien bevestigt het mijn verbondenheid met deze mensen van 2000 jaar geleden.) En de vrouw belijdt dan wat gebeurd is, zij verwacht dat Jezus boos zou zijn, omdat Hij verontreinigd is door haar aanraken van zijn kleren, maar neen, Hij zegt alleen: “Dochter, uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.” In Jezus vindt zij niet alleen genezing voor haar lichaam, maar door zijn goedheid en aanvaarding staat zij op, en haar leven in de samenleving is weer hersteld.
Wanneer het Evangelie zegt dat er een kracht uit Jezus gaat, kan dit op magie lijken. Dat men Hem alleen moet aanraken, en poef de kwaal is weg! Maar neen, het gaat om iets diepers dan dat: Na haar genezing zegt Jezus aan de vrouw, dat haar geloof haar heeft genezen. Haar vertrouwen dat deze rabbi van Nazareth, de meester is van het Leven en haar dat leven kan schenken. En wij, die zeggen dat wij geloven, moeten even nadenken wat het geloof voor ons betekent: is het maar een lijst van geloofswaarheden, of vrome gebruiken waarmee wij vertrouwd zijn. Ik zeg niet dat die geen waarde hebben, maar alleen dat het dieper moet gaan.
Ik wil eindigen met citaat van Metropoliet Kallistos van Diokleia:
“Geloof veronderstelt dus een persoonlijke relatie met God; die relatie is nog onvolledig en wankelbaar maar daarom niet minder reëel. Het betekent God kennen, niet als een theorie of als een abstract principe, maar als een persoon. Iemand kennen houdt veel meer in dan een aantal dingen over hem weten. De diepe betekenis van iemand kennen is: van hem of haar houden; men kan zich niet van een ander bewust zijn als er geen wederzijdse liefde is.”
Gegeven in Karmel Gent, dertiende zondag door het jaar 26 en 27 juni 2021
Br. Henrik-Maria van de Heilige Harten, OCD