We hebben de heilige Thérèse van Lisieux hier dicht bij ons, dichter kan haast niet, zo tastbaar bij enkele van haar relieken. Ze herinneren er ons aan dat het over een historische persoon gaat en geen geïdealiseerde. Thérèse Martin groeide op in het Frankrijk van de tweede helft in de 19de eeuw – met zijn stromingen van materialisme en liberalisme, maar ook met het romantisme -herkenbaar in haar taalgebruik en gedichten, met een katholieke Kerk doordrongen van devotionaliteit waarin een mens allerlei offers moet brengen om God te kunnen behagen en gered te worden maar anderzijds met de dominerende invloed van het jansenisme en zijn strenge Godsbeeld waarin een mens juist volledig is aangewezen op diens voorbeschikking en daardoor machteloos staat tegenover Hem.
Deze relieken verwijzen anderzijds naar die andere relieken, die immaterieel erfgoed zijn want ze overstijgen tijd en ruimte, ook de honderd jaar sedert haar heiligverklaring. Als de heilige paus Johannes Paulus II haar in 1997 bovendien tot een van de drie vrouwelijke kerkleraren uitriep, dan duidde hij hiermee aan dat men lezend door haar eigen woordenschat en stijl heen aan haar kan leren wie ze zelf is geweest. Wat ze doorleefde schreef ze ook neer en laat ze ons verder lezen als kostbaar en universeel erfgoed van de Kerk aan de wereld.
Deze relieken zijn een geestelijk rijpingsproces geweest van een zeldzame, buitengewone snelheid als meisje en jonge vrouw, binnen de monotonie van het ommuurde huis van les Buissonnets en in de strakke soberheid van het karmelietessenklooster. Ze beschikte hierbij van nature over een helder verstand, een scherpe zin voor introspectie en een even precieze kracht om deze te evoceren in haar geschriften/gedichten. Ze was veelal een open, vrij en levendig meisje, maar ook overgevoeligheid en zelfs angsten deden haar terugplooien op zichzelf. De kerstervaring van 1886 gooide dit onomkeerbaar open. Ze is volwassen geworden, nu al, niet meer papa’s kindje. Ze opent haar gevoelswereld in liefde en opperst geluk om Jezus, haar door en door Geliefde, haar Bruidegom aan wie ze zich – en dat is haar eigen kleine weg geworden – volledig heeft leren toevertrouwen en overgeven als een Kind. Haar volwassenheid bestond er dus in dat ze aanvaardde dat zo’n kind te zijn. Die liefde was vanaf het begin definitief, onontkoombaar. Zoekend naar haar plaats in het Lichaam van de Kerk vond ze deze in het hart, dat er enkel maar is te kloppen, ja, te branden van liefde Haar kleine weg was één antwoord op een Liefde die ze eigenlijk nooit kon beantwoorden en daarom altijd maar om meer liefde vroeg, die afstand en zelfs afwezigheid werd; die ze zelfs niet meer kon voelen maar waarop ze alleen nog kon vertrouwen dat Zijn Liefde er wel was; en die ze maar pas ten volle kon bereiken – en dat besefte ze – door te sterven, door ook hierin een te worden met Hem. “Ik treed het leven binnen.”
Ze wist zich door en door kind, Kind van God. Zo plaatste Jezus haar in het midden in Zijn midden. “Omdat ik klein en zwak was, boog Hij zich naar me toe – schrijft ze – en leerde me geheimen van Zijn liefde toen ik nog maar veertien was en dat zou velen verwonderd hebben die lange studies deden. De wetenschap kan deze geheimen niet doorgronden, men moet ervoor arm van geest zijn om ze te kennen.”
Kind van God zijn is arm van geest zijn, volgens de eerste zaligspreking van Jezus in het Matteüsevangelie. Wat dit betekent tonen we met onze handpalmen als we ze omdraaien van een houding van grijpen en vasthouden maar een houding van ontvangen, geven en loslatend leren vertrouwen. Waarschijnlijk via haar zus Agnès gebruikte ze zelf het beeld van de zandkorrel, die zo klein moet worden dat hij niets meer voorstelt en alleen door Jezus kan gezien worden. Paradoxaal genoeg is het groeien naar kleinheid. Ze beleeft dit in de zorg om trouw te zijn tot in de kleinste dingen. Klein willen worden als een zandkorrel valt alleen maar te midden van haar eigen onvermogen en beproeving te vatten als ‘liefhebben’. Alleen die liefde tilt haar omhoog. Ze was hierin leerling, maar een die heel snel leerde aan wat de Heer met haar deed. Een belangrijke kentering die zich in dat proces voordeed was de overgang van de overijverige novice die alles aan Jezus wil geven naar de geprofeste die toelaat dat Jezus haar alles gaf. Dat is nogmaals haar kleine weg, het leerpad van het Kind, de bedding waarin men arm van geest wordt van ‘niets’ naar alles gekregen hebben. De volmaaktheid van het leven, het streven naar heiligheid dat medezusters haar meermaals uit het hoofd trachten te praten, was toelaten bemind te worden en in deze overgave zelf beminnen met de Liefde die men ontvangen heeft. Twee bewegingen , weg van zichzelf naar God enerzijds en aangezogen door God wordt ze anderzijds binnengetrokken in hem. Ze zoekt niet meer zichzelf , maar Hem, als een kind, als arme van geest in een aantrekken en afstoten, zoeken, vinden en verliezen, op te houden ik te zijn om U te worden en juist daarin zichzelf in volle vrijheid te ontvangen. Echter onder deze tragiek: de ontoereikendheid om God lief te hebben zoals Hij ons liefheeft en toch niet ophouden juist dat te willen in haar wederliefde. Die tragiek helde bij Thérèse op haar kleine weg steeds meer over naar hoop en vertrouwen en naar de berusting van de overgave. Als men haar vroeg wat nu die kleine weg waarover ze telkens had ook als novicemeesteres inhield dan was dat haar antwoord: het is de weg van het vertrouwen en de totale overgave.
Haar heiligheid vindt Thérèse in wat ze met de H.Paulus haar eigen zwakheid en waaruit juist kracht wordt geboren. Ze vergelijkt het met een kindje dat zo klein is dat het nog moet geholpen worden om de eerste trede van de trap te bestijgen. Maar alleen al de goede wil om erop te gaan is voldoende voor God, dan komt Hij je optillen. Nederig zijn en arm van geest is in de waarheid gaan staan en zich kind te weten een vrije en ontvankelijke mens. Thérèse laat wie het verlangen in zich draagt om heilig te worden starten met de erkenning van de waarheid over zichzelf, een waarheid die je zwakheid toont en je juist daarin vrijmaakt. Zo kon God de brug slaan naar Thérèse toe met zijn barmhartigheid en kon zij – maar ook wij natuurlijk ! – naar God toekomen op de kleine weg van overgave en vertrouwen
Het is duidelijk dat in het leven van Thérèse de contemplatieve dimensie overheerst, maar nooit zonder de mensen en de wereld zelf. Ze is niet voor niets patrones van de missionarissen geworden en in dit Unesco jaar wordt ze geëerd ook haar levensgetuigenis als vrouw. Het klooster is geen vlucht uit de wereld, het is een intrede in de diepe realiteit ervan met ook diens de grauwheid en kleinmenselijk gedrag o.a. vanwege haar priorin en enkele medezusters. Ze heeft deze hartsgrondig doorleefd en doorleden. Die wereld, zeker ook met zijn pijn en vernederingen, leerden haar om echt arm van geest te worden, kind van God en ze met een vreugde te doorleven die niet van haar kwam. Ze ontdekte de oneindige ruimte van de liefde, spitte deze om en liet ze openbloeien tot een universele liefde. “Aan mij, zo schrijft ze, heeft God zijn Barmhartigheid gegeven en door haar heen bekijk en aanbid ik al Gods andere volmaaktheden., die dan stralen van liefde.”
Thérèse bleef als contemplatieve zo wel in de wereld, maar meteen oversteeg ze deze vanuit een diep verlangen om niet van de wereld te zijn, maar van iets – of beter – van Iemand anders. Ze had weinig of geen boeken nodig, alleen de Schrift was haar rijke gebeds- en inspiratiebron en de Leraar der leraren die woordeloos bij haar was en haar als manna voor iedere dag gaf was ze nodig had.
De kleine relieken nodigen ons uit met dit kleine te beginnen, ons als een zandkorrel klein te weten, zo klein en nietig dat daarin Christus de liefdesstromen van Zijn Geest kan gieten omdat er zoveel plaats daarvoor is ingeruimd. Thérèse stond net als haar relieken hier als een kind in het midden van het leven. Ze leert ons. Zij dit voor zovelen heeft gebeden, zelfs voor een moordenaar, zij bidt voor en met ons en strooit die rozen uit vanuit het Leven waar zij nu is. Ze beseft hier God nooit te kunnen liefhebben zoals Hij ons liefheeft. Maar nu wel, in en door en met Hem.
Ooit zullen wij daar binnengaan, wij nu mensen met onze aardse botten en beenderen, als we ooit reliek zullen zijn geworden, of zelfs dat niet meer. Thérèse leert ons dat het onze roeping is om te geloven in de liefde en in liefde te hopen. In deze jonge vrouw heeft Christus ons getoond hoever een mens daarin kan gaan die zich aan Hem definitief overgeeft.
→ Bekijk de video-reportage van VRT-NWS