Geboren als Anno Sjoerd Brandsma te Oegeklooster, 23 februari 1881
Overleden te Dachau, 26 juli 1942.
Jeugd en opleiding
Anno Brandsma was een telg uit een oud, rooms-katholiek Fries boerengeslacht. In het gezin heerste een geest van vroomheid en gebed, die zelfs voor die tijd opmerkelijk was. Vooral Titus’ moeder was een groot voorstander van het katholieke isolement. Het gezin leefde een naar binnengekeerd, sober en geordend leven. Dit heeft Titus gevormd en hem gestimuleerd om voor een leven als religieus te kiezen. Een keuze die in dit gezin bijna een vanzelfsprekendheid was.
Hij studeerde van 1892 tot 1898 aan het gymnasium van het Minderbroederklooster St. Antonius van Padua te Megen (NBr). Op 17 september 1898 trad hij in bij de karmelieten waar hij de kloosternaam Titus aannam. Op 3 oktober 1899 legde hij zijn kloostergeloften af.
Titus Brandsma werd op 17 juni 1905 tot priester gewijd. Tussen 1906 en 1909 studeerde hij aan de PontificiaUniversità Gregoriana in Rome waar hij promoveerde tot doctor in de wijsbegeerte.
Terug in Nederland doceerde hij filosofie, sociologie en kerkgeschiedenis aan het studiehuis van de karmelieten in Oss.Al in zijn jonge jaren viel hij op door zijn onderzoekende geest en grote werkdrift. Hij was intelligent, expansief en gedreven. Titus was echter ook en vooral een heel observant monnik die zo veel hij kon in zijn cel verbleef en veel werk voor zijn orde deed. Al op in verhouding jonge leeftijd werd hij in 1912 benoemd in het college van definitoren van de Karmelorde. Dit gaf hem veel invloed in zijn orde; hij speelde een niet onbelangrijke rol bij de vernieuwingsbeweging onder de karmelieten in Nederland.
Karmel
In de Karmelorde vond Titus de stilte van de cel. In de cel leert de karmeliet dat niet hij zijn leven maakt, maar dat hij te gast is in het leven dat hem wordt gegund. Het is een uitzuivering die een steeds grotere ontvankelijkheid voor God tot doel heeft. De cel helpt om open te gaan voor zichzelf, zodat innerlijke roerselen onderscheiden en gezuiverd kunnen worden. De cel houdt ook bezet, zodat de monnik zich niet verstrooit maar zich meer en meer richt op de Ene. De 17 jarige Titus laat in een brief aan zijn ouders weten:
“Ik ben heel gelukkig hier op mijn cel of onder de fraters, zoals men dat van mij vordert […]. Ik geloof wel dat God mij hier geroepen heeft. Maar bidt maar goed voor mij opdat ik mag weten of ik zijn Heilige Wil volg of niet. En indien Hij mij soms niet geroepen heeft, wat ik echter niet geloof en ook niet hoop, daar het een groot geluk is, dat ik dan moge weten wat ik moet doen om Hem te behagen. Doch, zoals ik zeide, ik ben nu gelukkig…”.
Sociale bewogenheid
De sociaaleconomische achterstandspositie van de Friese katholieken had een grote invloed op het leven van Titus Brandsma. Zijn inzet voor de emancipatie van Nederlandse en Friese katholieken, vooral op de gebieden van onderwijs en journalistiek, vonden hier hun oorsprong. Het werd steeds meer duidelijk dat Titus een duizendpoot was die op allerlei terreinen initiatieven nam en zich inliet met allerhande bestuurlijke activiteiten. Hij werd hoofdredacteur van “De Stad Oss”, het nieuwsblad voor Oss en omgeving, stichtte er een katholieke Hogeburgerschool – het huidige Titus Brandsmalyceum, en een openbare leeszaal. Titus had een groot aandeel in de modernisering van de katholieke dagbladpers in Nederland en in betere arbeidsvoorzieningen voor journalisten. Zijn voorstellen tot het oprichten van een journalistenopleiding kregen pas na zijn dood gestalte. Bij al die activiteiten liet Titus een grote zorg zien voor mensen die op zijn pad kwamen en op tal van gebieden een beroep op hem deden. Hij liet zich kennen als een vrome, behulpzame, opgewekte en integere persoonlijkheid.
Mystiek
Al in de eerste jaren van zijn kloosterleven kwam hij in contact met mystieke geschriften. Brandsma ontwikkelde zich tot een groot kenner van de Karmelitaanse mystiek en de Moderne Devotie. Zo vertaalde hij onder andere een deel van de ‘Werken der Heilige Theresia’ in het Nederlands. Hij was medeoprichter van het belangrijke spirituele tijdschrift “Ons Geestelijk Erf”. Zijn unieke verzameling kopieën van middeleeuwse mystieke handschriften stond aan de basis van het huidige Titus Brandsma Instituut te Nijmegen. Kern van zijn opvatting omtrent mystiek:
“God is verborgen aanwezig, in iedere mens én in de gehele schepping. Ieder moment schept God alles dat is uit het niets tevoorschijn. Alles is in God en God is in alles. Daarom staat de mysticus niet los van het alledaagse leven, maar staat hij of zij er juist voluit in”.
In Titus’ opvatting kunnen God en mens nooit van elkaar gescheiden worden gedacht. Hij zocht een Godsbeeld dat tegemoet kon komen aan de behoeften van de mensen van zijn tijd die hij in grote aantallen het godsgeloof de rug zag toekeren, voor Titus Brandsma “een wereldprobleem, groter dan dat van de stoffelijke nood”. Het Godsbeeld dat hij voorstond is dat van de nabije, levende God. Het bewustzijn van de inwoning van God in ieder mens moet volgens Titus leiden tot een houding van dienstbaarheid en vrede. Voor hem is de religieuze mens een sociale mens. Bidden en helpen kunnen en mogen niet van elkaar gescheiden worden.
Nationaal-socialisme
In de jaren ’30 waarschuwde Brandsma via publicaties in dag- en weekbladen en tijdens lezingen en colleges voor de gevaren van het nazisme, rassenhaat en ophitsing. Hij veroordeelde de anti-joodse maatregelen van het naziregime zowel reeds voor als tijdens de bezettingstijd. Op 19 januari 1942 werd hij door de Gestapo gearresteerd en beschuldigd van sabotage-activiteiten. Er volgden enige weken ondervraging op het bureau van de Sicherheitsdienst op het Binnenhof in den Haag. In deze periode schreef hij o.a. het geschrift “Mijn Cel – Dagboek van een gevangene”. Via een tocht langs de gevangenis van Scheveningen, kamp Amersfoort en de strafgevangenis van Kleef kwam hij ten slotte in het concentratiekamp Dachau terecht. Ook hier was deze mysticus een grote morele, spirituele en daadwerkelijke steun voor zijn medegevangenen. Bewakers en kampbeulen bejegende hij vriendelijk. Schamel brood deelde hij met anderen die het volgens hem meer nodig hebben. Een hostie koesterde hij in een brillendoos onder zijn schouder. Als een Veronica en Simon van Cyrene tijdens Jezus’ kruisweg door Jeruzalem, zo gaf Titus Brandsma morele steun aan zijn medegevangenen. De getuigen die het hebben overleefd verhalen hoe Titus aan mensen bleef vertellen van Gods verbondenheid met de mens. Zijn medegevangenen zochten hem in het geheim op om hem te horen spreken over het ‘Licht wat ons de vrijheid zal schenken, aan het eind van de donkere tunnel’.
Na enkele weken vol ontberingen en mishandelingen werd hij – levenslang behept met een wankele gezondheid – uitgeput en doodziek in het kamphospitaal opgenomen. Toen hij daar enkele dagen lag, raakte hij buiten bewustzijn. Op 26 juli 1942 om twee uur ’s middags kwam een eind aan het leven van Titus Brandsma nadat hem een dodelijke injectie werd toegediend. De “verpleegster” die hem het dodelijke spuitje gaf, getuigde later dat haar steeds levendig het gelaat voor de geest stond van die priester die “medelijden met mij had”.
Zaligverklaring en heiligverklaring
Na het bekend worden van Titus Brandsma’s dood ontstond er al snel een devotie rond zijn nagedachtenis die uiteindelijk uitmondde in zijn zaligverklaring als martelaar door Paus Johannes Paulus II op 3 november 1985. Zijn gedachtenis valt op 27 juli.
Op 15 mei 2022 wordt hij door Paus Franciscus heilig verklaard.
Citaten:
“Wat ik dus verdedig en als noodzakelijk voor deze tijd beschouw, is de beschouwing van al wat is in zijn afhankelijkheid en zijn voortkomst van God, wiens werk wij daarin moeten zien, wiens zijn wij daarin moeten onderscheiden, die wij daarin moeten erkennen en aanbidden, allereerst in onszelf. God is daar en Hij openbaart Zich daar aan ons”. (Diesrede, 1932)
“In uw zwakheid hebt Gij de wereld overwonnen. Laat ik mét U zwak zijn en diep mij bukken onder de zwaarte van het leven. Nietig en gering zijn in het oog van de wereld en met U weer opstaan tot nieuw lijden, totdat mijn dood de bekroning zal zijn van mijn offer”. (meditatie bij de derde kruiswegstatie van Albert Servaes)
“In de roeping tot de Orde van de Karmel ligt de roeping tot het mystieke leven opgesloten als een gave van God, een loutere gave Gods, maar als een gave die Hij aan de geroepenen tot de Karmel wil geven, indien zij hun hart slechts voor Hem openstellen en zich ontvankelijk maken voor deze buitengewone goddelijke begenadiging”. (1939)
Meer informatie over Titus Brandsma vindt u op deze website:
https://www.karmel.nl/titus-brandsma/