25 augustus Heilige Mariam Baouardy 1846-1878

I’billin, 5 januari 1846 – Bethlehem, 26 augustus 1878

I’billin : Galilea
 
In het huwelijk van Giries (George) Baouardy en Mariam Chahine waren reeds 12 zoontjes geboren die echter allen op heel jonge leeftijd stierven. Uit wanhoop vertrok het echtpaar te voet op bedevaart vanuit hun woonplaats I’billin (Galilea, het huidige Israel) naar Bethlehem, zo’n 112 km verder. Een jaar later, op 5 januari 1846, werd een dochtertje geboren dat ze uit dankbaarheid de naam Mariam gaven. Twee jaar later kreeg het kind nog een broertje, Boulos genaamd.
 
Het geluk mocht echter niet duren, want toen Maria nog geen drie jaar oud was, stierven haar beide ouders met enkele dagen verschil aan een ziekte. Een tante getuigde later dat Mariams vader in zijn laatste ogenblikken zich tot Sint-Jozef richtte en bad: “Heilige Jozef, hier is mijn kind; de Maagd Maria is haar moeder. Wees zo goed ook voor mijn kind te zorgen, wees haar vader”. Mariam werd opgenomen in het gezin van een oom aan vaderszijde, Boulos werd geadopteerd door een tante aan moederszijde. De twee kinderen zouden elkaar nooit terugzien.
 

Het dorp I’billin rond 1930

 
Mariam had het goed in het nieuwe gezin, kreeg alle zorg en aandacht die een kind nodig heeft. Ondertussen vertoonde ze een grote spontane religieuze ijver en op zaterdagen vastte ze ter ere van de Maagd Maria. In de lente plukte ze de mooiste en welriekendste bloemen en zette die in een vaas voor het ikoon van de Heilige Maagd. Verbaasd zag men op een dag dat de bloemen wortel schoten in de vaas. Een voorteken? De priester en haar familie vroegen zich af wat er van een kind met zo’n devotie zou worden.
 
Alexandrië
 
Toen Mariam acht was, verhuisde het gezin naar de Egyptische stad Alexandrië. Het kind leerde hoe vergankelijk het aardse geluk is; lijden en verlies zouden haar blijven volgen. Op een dag gebeurde daar iets eigenaardigs. Het meisje had een kooitje met vogeltjes gekregen die ze op een warme dag wou verfrissen met een badje. Ondanks alle goede bedoelingen verdronken de vogeltjes echter. Terwijl Mariam vol van verdriet de diertjes begroef, hoorde ze inwendig heel duidelijk een stem die zei: “Zo gaat alles voorbij. Als je Mij je hart geeft, zal Ik altijd bij jou blijven.“ Deze woorden drongen diep in Mariams hart.
 
Vijf jaar later werd Mariam, die toe 13 was, zoals de traditie voorschreef verloofd met een broer van haar tante. De nacht voor het huwelijk, die Mariam biddend om hulp doorbracht voor het ikoon van de Maagd Maria, had ze een religieuze ervaring waarin ze geroepen werd niet in het huwelijk te treden maar haar leven te wijden aan God. Een haar bekende stem zei immers: “Mariam, volg de raad die ik je zal geven, ik zal je helpen”. Toen haar oom de volgende dag haar besluit niet in het huwelijk te treden vernam, reageerde hij hardhandig. Ondanks de slechte behandelingen die volgden, bleef Mariam beslist bij haar besluit. Het verdriette haar dat ze haar oom had ontgoocheld, maar haar liefde tot God was groter dan alles wat haar overkwam.
 
In de daaropvolgende tijd voelde Mariam zich terneergeslagen en alleen. Haar oom liet haar werken als laagste van alle dienstboden en liet haar de moeilijkste huishoudelijke taken vervullen. In een opwelling van wanhoop schreef ze haar broer, die toen in Nazareth woonde, een brief met de vraag haar te komen bezoeken. Een bediende die de brief moest bezorgen, wist haar de oorzaak van haar verdriet te ontlokken, maakte van de gelegenheid gebruik haar voor zich te proberen winnen en haar te overhalen zich te bekeren tot de islam. Mariam weigerde prompt. In een vlaag van woede trok de man een mes, sneed haar de keel over en liet haar voor dood achter in een steegje. Het was 8 september 1858, feestdag van de geboorte van de Maagd Maria.
 
Wat toen volgde, was een vreemd gebeuren dat Mariam later haar novicenmeesteres te Marseille toevertrouwde: “Een in blauw geklede religieuze vrouw nam me op, droeg me in een grot, verzorgde en genas mijn wonde. Ik zag mezelf in de hemel bij de Maagd Maria, engelen en heiligen. Iedereen was zo lief voor mij. Ik zag ook mijn ouders. Daar was ook de Troon van de Heilige Drievuldigheid en Jezus in zijn menselijke gedaante. Er was geen zon, geen lamp en toch baadde alles in een schitterend licht. Iemand zei me: “Jouw boek is nog niet volledig geschreven”. De in blauw geklede religieuze gaf me de heerlijkste soep en beloofde dat ik op mijn sterfbed nog een lepeltje van die heerlijke soep zou te eten krijgen. Ik hoorde een stem: “Je zal je familie nooit terugzien. Ga naar Frankrijk. Daar zal je een dochter van Sint-Jozef worden voor je een dochter van Sint-Teresa zal zijn. Je zal het habijt van de Karmel ontvangen in één huis, je professie afleggen in een ander, en sterven in een derde, te Bethlehem”.
 
Jeruzalem, Beiroet, Jaffa
 
En zo zou ook geschieden. Na haar herstel verdiende Mariam de kost als dienstbode in Jeruzalem, Beiroet en Jaffa. Ze verdiende net genoeg om te overleven en olie te kopen voor het lampje dat brandde voor het ikoon van de Heilige Maagd. In de weinige vrije tijd die ze had, help ze wie nog armer was dan zij.
Op een dag kwam ze lelijk ten val terwijl ze de was ophing op een terras. Het gezin waar ze toen werkte, vreesde eerst dat ze dood was toen ze haar onbeweeglijk vonden. Een dokter stelde meerdere beenderbreuken vast en gaf geen hoop op genezing. Haar werkgevers zorgden voor haar als voor een eigen kind. Een maand later zag Mariam op een avond, terwijl het olielampje voor het beeld van de Heilige Maagd brandde, Maria zelf verschijnen die haar liefdevol toelachte en haar aanraadde gehoorzaam, barmhartig en vertrouwensvol te zijn. De kamer vulde zich met licht en lieflijke geuren. Mariam voelde zich genezen en kreeg honger. De toegelopen gezinsleden en buren, zowel christenen als moslims, knielden toen ze het plots genezen meisje zagen en dankten God voor dit mirakel door de Maagd Maria.

 
Frankrijk en India
 
Toen Mariam 18 was, liet haar werkgever haar naar Marseille reizen om er kok te worden bij een Arabische vrouw, Madame Naggiar. Elke ochtend volgde Mariam de mis. Op een dag mocht ze een extase ervaren die vier dagen duurde. Later verklaarde ze dat ze toen de opdracht kreeg een jaar lang te vasten op water en brood als boete voor de hoogmoed, wellust en onmatigheid in de wereld. Mariam gehoorzaamde.
In die tijd ontmoette ze bijna dagelijks toen ze naar de mis ging, een man met een kind aan de hand die haar vriendelijk toelachte. Omdat Mariam dat vervelend vond, vroeg ze hem op een dag haar niet meer te volgen. Tot haar verbazing antwoordde hij: “Ik weet dat je in het klooster wil, en ik zal je blijven volgen tot je er bent”. Later was Mariam ervan overtuigd dat ze in visioen de H. Jozef had gezien die haar bemoedigde.

Mariam werd zich bewust van een verlangen om een religieus leven te leiden. Ze voelde zich aangetrokken tot de levensstijl van armoede en stilte van de Arme Claren, maar die weigerden haar omwille van haar zwakke gezondheid, gevolg van het langdurige strenge vasten.
Daarna vroeg ze om de orde van de Zusters van Sint-Jozef van de Verschijning te vervoegen, wat haar werd toegestaan. Daar waren reeds Palestijnse meisjes en de orde had vestigingen in het Heilig Land.
Het was hier dat Mariam voor het eerst de stigmata ontving, pijn en bloedende wonden in haar linkerzij en haar handen. Meerdere perioden van extase volgden elkaar op. Na twee jaar postulaat beslisten de Zusters echter door stemming dat Mariam niet in hun orde mocht blijven.

 
Priorin Veronica van de congregatie kreeg in die dagen de toestemming om over te gaan naar de orde van de Karmelietessen van Pau en omdat ze Mariam zeer genegen was, nam ze haar mee. Beiden kregen hier het karmelitaanse habijt opgelegd en Mariam nam de naam Maria van de Gekruisigde Jezus aan. In 1870 vertrok ze met een groep karmelietessen naar Mangalore, India, voor een nieuwe kloosterstichting en hier legde ze de geloften af. Twee jaar later keerde ze terug naar Pau.
 

 
Ook tijdens haar jaren in de Karmel mocht Maria van de Gekruisigde Jezus visioenen zien en extases beleven, maar ook gevechten met het kwaad, die ze doorstond met haar nederigheid. Ook bleef ze de stigmata ontvangen. Andere karmelietessen getuigden dat ze Mariam meermaals in levitatie gezien hadden. Mariam had ook een enorme devotie voor de Heilige Geest, wat in die tijd niet zo gewoon was. Ze had een diepe, eenvoudige wijsheid, geworteld in haar liefde voor God en Zijn schepping. Een medezuster zei over haar: “Nederigheid is gelukkig zijn om niets te zijn; ze is aan niets gehecht en ze is nooit ergens moe om; ze is tevreden in alles”.
 
Bethlehem
 
In september 1875 reisde ze met een groep medezusters naar Bethlehem om er een nieuw klooster op te richten, het eerste van de Karmel in die stad. Hier bleef ze tot haar overlijden aan gangreen op 26 augustus 1878, gevolg van een armbreuk opgelopen tijdens een val toen ze water bracht aan de werklieden die het nieuwe klooster te Bethlehem bouwden. Ze stierf, net zoals Jezus, in haar 33ste levensjaar.
 
Maria van de Gekruisigde Jezus wordt soms “de Kleine Arabische” genoemd, “Lelie van Palestina” of “zuster Mariam van Bethlehem”. Ze heeft, ondanks haar laaggeletterdheid, prachtige gedichten nagelaten en mensen kwamen van ver om bij haar troost, gebed en advies te vinden. Velen getuigden dat ze een toonbeeld van eenvoud was. Een evenwicht tussen brandende liefde voor God, delicate broederlijke liefdadigheid en een sterke geest van boetedoening vormden haar levensstijl. Op 13 november 1983 werd ze door paus Johannes Paulus II zalig en op 17 mei 2015 door paus Franciscus heilig verklaard.
 
In de Karmel wordt H. Mariam herdacht op 25 augustus. (Op de 26ste herdenken we de doorboring van het hart van Teresa.)
 
Enkele citaten:
 
“Heilige Geest, beziel mij. Liefde van God, verteer mij. Langs de ware weg, leid mij. Maria, mijn goede moeder, kijk neer op mij. Met Jezus, zegen mij. Voor alle kwaad, illusie en gevaar, behoed mij.”
 
“De ganse wereld slaapt. God, zo vol goedheid, zo groot, zo waardig van alle lof, wie denkt aan Hem? Kijk, de natuur prijst Hem, de hemel, de sterren, de bomen, het gras, alles prijst Hem, maar de mens die kennis heeft van Zijn genaden, die Hem het meest zou moeten prijzen, slaapt. Laat ons gaan, laat ons gaan en het universum wakker schudden!”
 
“Heilige Geest, bron van vrede en licht, kom mij verlichten.”
 
“Ik verenig me met Jezus toen Hij zijn kruis door de straten van Jeruzalem droeg.
Wees gezegend, God.
Ik verenig mijn stem met die van Jezus in de hof van Olijven.
Wees gezegend, God.
Ik verenig mijn lijden met dat van Jezus die verraden werd door Judas.
Wees gezegend, God.
Ik verenig me met Jezus toen Hij viel onder de last van het Kruis.
Wees gezegend, God.”

 

Uitnodiging tot delen:

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven