(Santiago de Chili, 13 juli 1900 – Los Andes, 20 april 1920)
Juana Enriqueta Josefina de los Sagrados Corazones Fernàndez Solar werd geboren op 13 juli 1900 als vierde van de zes kinderen van Miguel Fernàndez en Lucia Solar, een gezin dat behoorde tot de hogere burgerij van Santiago, Chili.
Vanaf de leeftijd van zes jaar vergezelde ze haar moeder elke dag naar de mis, een jaar later bad ze met het gezin dagelijks de rozenkrans mee. Van 1907 tot 1918 liep ze school bij Franse religieuzen behorend tot de orde van Het Heilig Hart. Daarnaast leerde ze zingen en dansen, was tuk op tennis, croquet en paardrijden, en ze zwom ook graag. Juana was eveneens een begenadigde pianiste. Toch besliste ze in 1914, na het lezen van de autobiografie van Thérèse de Lisieux, zich aan de Heer te wijden en toe te treden tot de orde van de Ongeschoeide Karmelietessen. Deze wens werd versterkt toen ze daarna werken van Elisabeth van de Drieëenheid las, die op dat moment nog niet zalig verklaard was maar met wie ze reeds een grote affiniteit voelde. Een jaar later legde ze de kuisheidsgelofte af die ze regelmatig vernieuwde. Alhoewel Juana een heel vroom meisje was, had ze een temperamentvol karakter dat zich soms uitte in koppig en ijdel gedrag, uitzonderlijk verloor ze zelfs haar geduld. Zo getuigde haar zus Rebecca dat Juana haar eens rood van woede tijdens een ruzie naar de keel greep, maar midden deze handeling stopte en haar een kus gaf. Juana werkte immers hard aan zichzelf om haar initiële ik-gerichte karakter om te vormen tot nederigheid en altruïsme, ze deed vooral haar best om armen bij te staan; het was het inlossen van een belofte die ze gemaakt had op de dag van haar Eerste Communie, ze wilde Jezus immers waardig zijn op alle vlakken. Ze nam een arm jongetje uit de sloppenwijk van Santiago onder haar hoede, Juanito. Tot ze intrad in de Karmel zorgde ze ervoor dat hij elke dag een goede maaltijd kreeg en dat hij steeds behoorlijk gekleed was. Zo verkocht ze ooit haar uurwerk om nieuwe schoenen te kunnen kopen voor hem. Op school stond ze evenzeer arme leerlingen bij en gaf ze vrijwillig bijles aan kinderen bij wie het studeren niet zo goed lukte. Tijdens de schoolvakanties gaf ze catechese aan de kinderen van de landbouwers die werkten voor haar vader.
Ondertussen onderhield ze een constante correspondentie met de priorin van een nabijgelegen klooster van de Ongeschoeide Karmelietessen en in september 1917 liet ze haar weten dat het haar wens was om de Orde te vervoegen. Twee jaar later gaf haar vader haar toestemming om in te treden.
Zo werd Juana op 7 mei 1919 novice bij de Ongeschoeide Karmelietessen in Los Andes en kreeg de naam “Teresa van Jezus”. Naar het einde van haar korte leven toe bestond haar apostolaat er in via brieven haar visie op het spirituele leven met anderen te delen, zowel met hooggeplaatsten als met gewone vrienden. In die tijd kende ze zowel hoge mystieke ervaringen als periodes van diepe spirituele droogte.
Zij liep echter typhus op die haar fataal zou worden (andere bronnen vermelden dat ze slachtoffer werd van de Spaanse griep die in 1919 voor een wereldomvattende epidemie zorgde). Drie maanden voor ze 20 werd en zes maanden voor het normale einde van haar noviciaat mocht ze “in periculo mortis” de eeuwige geloften afleggen. Teresa de Jesús de Los Andes overleed op 20 april 1920, een week na Pasen. Vier dagen later werd ze ten grave gedragen, begeleid door een grote menigte mensen die haar toen reeds als heilig beschouwden.
Sta. Teresa de Jesús de Los Andes is patroonheilige van Chili, van de jeugd en van zieken.
Het schrijn met het stoffelijk overschot van Teresa van Jezus wordt jaarlijks door zo’n 100 000 pelgrims bezocht. Zij was de eerste religieuze van Chili en de eerste Ongeschoeide Karmelietes van buiten Europa die werd heilig verklaard, en de vijfde van deze Orde die de naam Teresa draagt. Na enkele miraculeuze genezingen, toegeschreven aan haar voorspraak, werd ze op 3 april 1987 zalig en op 21 maart 1993 heilig verklaard door paus Johannes Paulus II. Bij deze gelegenheid zei hij: “Aan een seculiere maatschappij die leeft terwijl ze de rug toekeert naar God, presenteer ik met grote vreugde, als een model van de eeuwige jeugd van het Evangelie, deze Chileense Karmelietes. Ze brengt de duidelijke getuigenis van een bestaan dat de mens van vandaag verkondigt dat het in de liefde, aanbidding en dienst van God is dat grootheid en vreugde, vrijheid en de volledige ontplooiing van de mens zich verwezenlijken. Alleen God voldoet!”
Citaten uit haar brieven:
“Een ziel verenigd en vereenzelvigd met Jezus kan alles doen. Het lijkt me dat dit alleen bereikt kan worden door gebed” (Brief 130)
“Ik kan zeggen dat mijn leven een voortdurend gebed is, want alles wat ik doe, doe ik uit liefde voor mijn Jezus” (Brief 52)
“God is mijn hemel hier beneden. Ik leef met Hem. Zelfs als ik wandel, spreken we samen zonder door iemand gestoord te worden. Als je Hem genoeg zou kennen, zou je van Hem houden. Als je een uur bij Hem kon blijven, je zou de hemel op aarde kennen ” (Brief 40)
Voor zover we weten dat God de mens heeft geschapen, gaan we Hem waanzinnig liefhebben. Ik zou willen dat je Hem kent om echt verliefd op Hem te zijn … Hoe kunnen we deze Jezus niet liefhebben met onze ziel? Hij is ongeschapen Schoonheid, eeuwige Wijsheid, Goedheid, Leven, Liefde … Oh! Hou van Jezus. Wie kan er beter van je houden? Hij dorst naar je hart ” (Brief 136)
“Het is onmogelijk je voor te stellen hoe gelukkig ik ben. Ik voel vrede, een zo intieme vreugde dat ik mezelf wijsmaak dat als mensen in de wereld dit geluk zouden zien, ze allemaal zouden lopen om zichzelf in kloosters op te sluiten” (Brief 133)
“Ik ben het gelukkigste schepsel, ik wens niets meer omdat mijn hele wezen verzadigd is door God die Liefde is” (Brief 110)
“Laten we God danken omdat Hij onze zielen heeft verenigd door de band van ware vriendschap, die bestaat in het wederzijds perfectioneren van onszelf om dichter bij God te komen” (Brief 82)
Citaten uit haar dagboek:
“Als ik liefheb, is het voor altijd. Een karmelietes vergeet nooit. Vanuit haar kleine cel vergezelt ze de zielen waar ze van hield in de wereld.”
“We hebben prachtig gepredikt over de opvoeding die er in bestaat om bezit te nemen van de geestesgesteldheid voor God. Voorzichtigheid is de wetenschap van de heiligen, de wijzen. Voorzichtigheid en bescheidenheid vormen het kader waarin de andere deugden worden geplaatst. De opvoeding van de vrouw is belangrijker dan die van de man, omdat zij hem daarna zal vormen “. (dagboek 40)