12 juli HH. Louis en Zélie Martin 1823-1894

Louis Joseph Aloys Stanislas Martin (Bordeaux, 22 augustus 1823 – Lisieux, 29 juli 1894), uurwerkmaker, en zijn echtgenote Azélie-Marie ( “Zélie”) Guérin (Gandelain, 23 december 1831 – Alençon, 28 augustus 1877), kantwerkster, behoorden tot de kleine burgerij van Alençon en voelden beiden een roeping tot het religieuze leven voor ze in het huwelijk traden. Hun vijf dochters, Marie, Pauline, Léonie, Céline en Thérèse kozen voor het kloosterleven. Thérèse werd later heilig verklaard en bekend als Thérèse van Lisieux.
 

 
Louis was de jongste van vijf kinderen in een gezin van militairen. Zijn vader vestigde zich na zijn pensioen in Alençon waar Louis het vak van uurwerkmaker leerde. Dat vereiste geduld en precisie, eigenschappen die de jonge Louis, zwijgzaam en beschouwend van aard, zonder problemen kon opbrengen. Ondertussen voelde hij zich meer en meer aangetrokken tot de eenzaamheid van het monastieke leven en op 22-jarige leeftijd wendde hij zich tot de Prior van de Grand Saint-Bernard die hem voorstelde terug naar huis te keren om zijn studie van het Latijn af te maken alvorens het noviciaat in te gaan. Na een vruchteloze poging op latere leeftijd de studie te hervatten, zag Louis zich verplicht, niet zonder spijt, van zijn voornemen af te zien. Louis bleef bij zijn ouders in Alençon het beroep van uurwerkmaker uitoefenen en leidde hardwerkend toch een rustig en meditatief leven. Als ontspanning las hij, ging graag vissen, of bracht een avond met vrienden door in de plaatselijke Katholieke Kring. Elke dag woonde hij de mis bij. Zijn vrienden noemden hem goedmoedig lachend “de heilige Louis”. Toen hij 34 was, was hij, tot wanhoop van zijn moeder, nog steeds vrijgezel.
 
Zélie was het tweede van drie kinderen van een gendarme die zijn kinderen een strenge opvoeding gaf en een moeder die het moeilijk vond om haar liefde voor de kinderen te uiten. Later schreef Zélie hierover: “Mijn kindertijd, mijn jeugd, ze waren treurig als een lijkwade”. Het gezin vestigde zich in Alençon waar de opvoeding van Zélie en haar zus verder verzorgd werd in het pensionaat van de religieuzen van de Heilige Harten (de Picpussen). Zélie was er gekend als een ernstig, intelligent en hardwerkend kind. Zij voelde, evenals haar toekomstige echtgenoot, een verlangen naar het religieuze leven. Toch koesterde ze geen onrealistische verwachtingen; ze wilde heilig worden, maar wist dat dat niet gemakkelijk zou zijn. Zélie vroeg om te worden toegelaten bij de Zusters van het Hôtel-Dieu in Alençon, maar de Overste antwoordde haar zonder aarzelen dat zulks niet de wil van God was. Ontgoocheld leerde ze dan maar Alençonse kant maken, delicaat en minutieus werk dat haar wel lag. Toen ze 22 was kon ze met haar zus een eigen zaak beginnen die door hun werkzaamheid en inzicht goed floreerde. Zus Marie-Louise zou haar echter verlaten om in een klooster in te treden. Zélie slaagde er in op eigen krachten de zaak succesvol te leiden en uit te breiden.
 

 
Op een dag in 1858 ontmoetten de 35-jarige horlogemaker en de 27-jarige kantwerkster, Louis en Zélie, elkaar op de Pont de Sarthe in Alençon. Het verhaal gaat dat zij bij het eerste oogcontact onder de indruk waren van elkaar. Zélie zou op dat ogenblik een ingeving ontvangen hebben: ”Dit is degene die ik jou heb toebedacht”. Reeds na enkele maanden verloving gaven Louis en Zélie elkaar hun ja-woord, op 13 juli 1858 in de Onze Lieve Vrouwe-kerk van Alençon.
Op voorstel van Louis, maar met beider toestemming, leefden zij gedurende tien maanden in onthouding als broer en zus. Hoewel dit vandaag als onbegrijpelijk kan overkomen, mag men niet vergeten dat zij streefden naar heiligheid, ook in het huwelijk, en dat dit besluit getuigde van groot respect voor elkaar; het was een tijd van rijping als echtgenoten die hun eenheid versterkte. Maar door de behoedzame tussenkomst van hun biechtvader en door hun verlangen kinderen aan de Heer te schenken, ontdekten ze hun roeping en besloten ze dit heilig experiment te onderbreken. Zélie schreef later aan een van haar dochters: «Ik voor mij wenste veel kinderen te krijgen om ze op te voeden voor de Hemel». Uit de brieven die de echtgenoten elkaar schreven, bijvoorbeeld tijdens een zakenreis van Louis, blijkt dat hun liefde voor elkaar onverminderd bleef en hun verlangen om samen te zijn bleef bestaan. Het was een gezegend, gelukkig huwelijk! In minder dan dertien jaar kregen ze negen kinderen. Maar in die tijd was de kindersterfte nog niet overwonnen; de twee zoontjes en twee dochtertjes stierven jong. Vooral het heengaan van de vijfjarige Hélène brak hun hart, maar zij gaven zich over aan de wil van God en gaven hun kleintje in vertrouwen terug aan Hem in de overtuiging haar ooit terug te zien.
 
Ondertussen bleef moeder Martin van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat in de weer voor haar gezin en in de kantwerkzaak, hierbij geholpen door haar man die ondertussen zijn horlogerie had verkocht. Louis, kalm en bedachtzaam, nam de verantwoordelijkheid voor het gezin en steunde zijn echtgenote met tact. Zélie was vrolijk, teder, levendig en stond iedereen die ze kon helpen bij. Grote en kleine zorgen droegen ze samen. Het familieleven was heel belangrijk voor hen. Warme genegenheid bond hen. Zij waren slechts gelukkig bij elkaar. In de schaarse vrije tijd maakte het gezin wandelingen in het Normandische platteland, bezochten ze Zélies jongste broer Isidore die apotheker was in Lisieux of haar zus in het klooster te Le Mans. Ondanks zijn strenge en gesloten persoonlijkheid toonde Louis zich een attente liefdevolle vader. Soms zong hij oude liedjes voor zijn dochters, andere keren las hij gedichten voor van dichters die toen in de mode waren, af en toe verraste hij zijn kinderen met speelgoed dat hij zelf vervaardigd had. Toch stond God steeds op de eerste plaats. De Martins hadden een diepgeworteld geloof dat Gods hand zag in alles wat gebeurde. Zij hielden Hem voortdurend in ere met gebeden in familiekring, het bijwonen van de ochtendmis, de veelvuldige communie, de zondagsvespers, individuele retraites en regelmatig vasten. Zondagsrust was heilig. Louis en Zélie waren lid van vrome verenigingen. Hun geloof bleek ook uit hun houding tot anderen: zij hielpen verlaten kinderen, zwervers en bejaarden; Louis stond onterfden bij met raad en daad, hielp een epilepticus of een stervende; wie in geldnood verkeerde kon bij hen een renteloze lening aangaan; de kinderen leerden ze respect te hebben voor de arme in zijn waardigheid.

Zélies gezondheid ging echter langzamerhand achteruit, zij leed immers aan borstkanker. Toch bleef ze moedig het huishouden leiden met kracht en vol liefde. “Tegenslag krijgt haar niet klein en voorspoed maakt haar niet trots”, schreef haar zus. In juni 1877 ondernam Zélie een pelgrimstocht naar Lourdes, maar het verwachte mirakel bleef uit. Zélie berustte en aanvaardde haar lot. Zij schreef: “ Mijn goede Louis, ik kijk er naar uit jullie allemaal terug te zien, wat lijkt de tijd lang! Ik had vandaag al willen terugkeren. Ik ben alleen maar gelukkig als ik bij jou kan zijn, mijn lieve Louis.” Terug in Alençon bracht ze orde op zaken om haar gezin voor te bereiden op haar nakende afscheid van deze wereld. Zélie Martin overleed op 28 augustus 1877, Louis en haar vijf dochters waren bij haar.
 
Mevrouw Guérin, de vrouw van Isidore, bood het gezin Martin haar hulp aan en stelde haar zwager voor naar Lisieux te verhuizen. De apothekerij van haar man zou voor de kleine weesmeisjes een tweede thuis worden en de intieme banden die beide families reeds met elkaar onderhielden zouden slechts worden versterkt. Ondanks de herinneringen en de trouwe vrienden die hij in Alençon moest achterlaten, besloot Louis het offer te brengen, verkocht de familiezaak en verhuisde naar Lisieux. Daar vonden ze een huis omringd door een park, “Les Buissonets”. Marie, de oudste dochter, nam het huishouden in handen. Louis wijdde zich volledig aan de zorg voor zijn kinderen, reisde met hen naar Parijs, Wenen en andere grote steden, of maakte wandelingen met hen op het platteland. Maar, afgesneden van zijn vrienden in Alençon, werd hij een vereenzamend man die las, schreef en mediteerde. Marie, Pauline en Léonie volgden hun roeping tot het religieuze leven. Na een pelgrimstocht naar Italië met Thérèse en Céline in november 1887, kreeg Louis meer en meer last van duizeligheid en geheugenverlies, gevolgen van een voortschrijdende slagaderverkalking. Thérèse trad in in de Karmel.
 
Op 12 februari 1889 werd Louis na een crisistoestand, verplicht opgenomen in een instelling te Caen. Periodes van ziekte en helderheid wisselden elkaar af. Louis berustte: “Ik weet waarom de goede God mij deze beproeving oplegt. Ik heb in mijn leven nooit vernedering gekend, ik had er een nodig.” Pas drie jaar later mocht hij de instelling weer verlaten en trok in bij Isidore, de broer van Zélie. Zijn lichamelijke gezondheid verslechterde. Na een verlamming en een hartinfarct, overleed Louis Martin op 29 juli 1894 te Lisieux, bijgestaan door Céline die haar intrede in de Karmel uitstelde tot na de dood van haar vader om voor hem te zorgen.
 

Na een miraculeuze genezing van een kind toegeschreven aan hun voorspraak, en een petitie met tienduizenden handtekeningen, werden Louis en Zélie Martin zalig verklaard door paus Benedictus XVI op 19 oktober 2008. Zeven jaar later, op 18 oktober 2015 verklaarde paus Franciscus hen, als eerste echtgenoten samen, heilig.

 

« De goede God heeft mij een vader en een moeder gegeven die de hemel meer waardig zijn dan de aarde »

(H. Thérèse van Lisieux)

Uitnodiging tot delen:

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven