De leerlingen waren vervuld van vreugde, alleluia, bij het zien van de Heer, alleluia.
Met de leerlingen van Emmaus bidden wij: ‘Blijf bij ons, Heer, want het wordt avond en de dag loopt ten einde’. Dankbaar voor wat Hij voor ons heeft gedaan en geleden, houden wij ons geloof wakker, open voor zijn liefde. We overwegen de → glorierijke geheimen van de rozenkrans.
Een karmeliet uit het Titus-Brandsma-instituut schrijft over hem:
Titus benadrukte graag het geloofsinzicht dat alles voortkomt uit Gods hand. Hij schreef: Dit voortkomen uit Gods hand moet niet gezien worden als een eenmalig scheppend gebeuren in de tijd, maar het is schepping die voortduurt, zolang wij bestaan. We moeten er veel meer aan denken, dat álles in zijn oorsprong Goddelijk is, dat het in het diepste van zijn wezen van God voortkomt en wij het dus niet slechts moeten denken als ons uiterlijk door God gegeven, gegeven zoals wij elkaar iets geven, maar er veel meer moeten aan denken, dat God het voor ons heeft geschapen en dat wat ons geboden wordt, in zijn oorsprong helemaal Goddelijk is.
Tegenover God zijn wij zo nietig en onbetekenend, dat wij als ‘niets’ zijn in vergelijking met zijn oneindig wezen. Wij mogen echter als onze hoogste en enige glorie zien, dat wij van God voortkomen en als voortkomend uit zijn hand met Hem verbonden zijn. Ja, wij zijn als niets, maar wat kan er nu hoger zijn dan die goddelijke oorsprong? Wat kan er mooier zijn dan die wezenseenheid tussen God en mens? Het is dan ook in die diepte van de ziel, daar op de plaats van die ‘wezenlijke vereniging van God en mens’, waar de mens pas werkelijk leeft. In de diepte van de ziel geeft God het leven, en hoe meer de mens in contact kan treden met die diepe laag waar God ieder moment het leven aanblaast, des te meer de mens bij het ware geluk kan komen. Dat ware geluk is datgene waar het verlangen van een mens eigenlijk naar uitgaat. Naar het Geluk en het Leven – met hoofdletters. Naar het Leven en de Liefde waaruit het bestaan wordt ontvangen. Dát is ook de plaats waar het verlangen vandaan komt waardoor mensen op weg gaan naar God. Titus Brandsma zag in al die geschriften die hij bestudeerde, het antwoord op de vraag: hoe kan het dat een mens naar God verlangt, dat de mens zelfs verliefd kan zijn op God? Titus las in zijn geliefde mystieke geschriften: Dáár, diep in de ziel van de mens, waar God en mens met elkaar verbonden zijn ligt het begin van de liefde voor God. Daar trekt God zelf de mens naar zich toe door het vuur van het verlangen aan te blazen. Dáár, zegt Titus, is een vonk vanuit God die kan aanwakkeren tot een enorm liefdesvuur.
In ons leven is er heel veel waarnaar wij verlangen en uitzien. Maar, laat Titus Brandsma weten, juist in de verlatenheid, in het niet-krijgen, het niet-hebben, het niet-getroost worden, kunnen wij leren liefhebben. Liefhebben ontstaat daar waar een mens op de bodem komt van het bestaan, waar niets anders meer is dan ons leven, ons bestaan, ons zijn dat we van God hebben ontvangen. We ontvangen het gratis, zonder andere reden dan dat Hij liefheeft. Het diepe besef uit God te zijn, leert zichzelf geven, zonder terughouden, zonder dat er iets voor terug ontvangen hoeft te worden. Titus schreef, met de mystici die hij bestudeerde: Dan wordt God in mensen geboren.
Titus kwam op de bodem en daarmee op het naakte bestaan dat hij had ontvangen van de God die hij zo liefhad. Ook in gevangenis en concentratiekamp bleef hij zijn medemens liefhebben, ondanks het kwaad waaraan die mens zich overgaf. In iedere mens bleef hij de aanwezigheid van God zien. Titus had eerbied, ook voor de kampbewaarders door wie hij ernstig werd mishandeld, en hij bleef eerbied houden tot het einde. Hij ging al die vromen en mystici achterna die hij had bestudeerd: ook in hem is God, die op de bodem van de ziel van iedere mens leeft, tot leven gekomen. In Dachau werd God in Titus geboren.
Pater Titus schreef een voorwoord voor een boek over Johannes van het Kruis. De volgende tekst is daaruit genomen:
Jezus heeft geleden, Jezus, onze God, die voor ons mens geworden is. Hij heeft geleden, is gekruisigd, gestorven en begraven. Op de vooravond van zijn Lijden bad Hij tot zijn Vader in de Hemel: dat allen één zijn, één met Hem. Hij noemde Zich het hoofd van een mystiek lichaam, waarvan wij de ledematen zijn. Hij is de Wijnstok, wij de ranken. Hij legde Zichzelf in de wijnpers en heeft die zelf getreden. Hij reikte ons de wijn, opdat wij die zouden drinken, zijn leven zouden leiden, zijn lijden zouden delen. Wie Mij wil volgen, hij neme dag voor dag zijn kruis op. Wie Mij volgt, heeft het licht van het leven. Ik ben de weg, zo zei Hij. Ik heb u een voorbeeld willen geven, opdat, zoals Ik gedaan heb, jullie zouden doen. En toen de leerlingen niet begrepen, dat die weg een lijdensweg moest zijn, zo helemaal in strijd met hun menselijke opvattingen, legde Hij hun dat uit en zei: Moest de Messias dat alles niet lijden om zo zijn heerlijkheid in te gaan? Toen brandde het hart van de leerlingen. Gods woord had hen in vuur gezet. En toen de H. Geest over hen was neergedaald om dat goddelijk vuur tot een vlam te doen uitslaan, toen waren zij blij, smaad te lijden en vervolging, waardoor zij op Hém geleken, die hen was voorgegaan op de weg van het lijden.
De Profeten hadden zijn lijdensweg al uitgetekend, het was voor zijn leerlingen nu duidelijk, dat hij die weg niet had gemeden. Van kribbe tot kruis was lijden, armoede, miskenning zijn deel. Heel zijn leven was er op gericht, de mensen te leren, hoe heel anders God het lijden, de armoede, de miskenning ziet dan de waanwijsheid van de wereld. Na de zonde moest het lijden volgen om door het kruis de verloren heerlijkheid te herwinnen en met God deelachtig te worden. Het lijden is de weg naar den Hemel. In het kruis is heil, in het kruis de overwinning. God zelf aanvaardde de plicht van het lijden omwille van de heerlijkheid van de verlossing. Sint Paulus maakt ons duidelijk, hoe al de rampen van dit aarde leven voor niets moet worden geacht vergeleken bij de heerlijkheid, die in ons zal worden geopenbaard, als de tijd van lijden voorbij is en wij er de heerlijkheid van deelachtig worden. Maria, die al de woorden van God bewaarde in haar hart, had in de volheid van de genade, haar geschonken, ook de grote waarde van het lijden begrepen. Terwijl de Apostelen vluchtten, ging zij de Heiland tegemoet op de weg naar Calvarië en stond onder het kruis om tot het laatste te delen in zijn leed en schande. En zij droeg Hem naar het graf in het vaste vertrouwen, dat Hij zou verrijzen.
Woord van mijn God, uitgesproken voor eeuwig, mijn leven wil ik doorbrengen luisterend naar U, mij volkomen laten onderrichten om alles van U te leren. Doorheen alle nachten, leegte en onmacht wil ik mijn blik op U gevestigd houden en blijven in uw groot Licht. Mijn beminde Zon, boei mij zozeer dat ik uw lichtkrans nooit meer kan verlaten.
Was ons hart ook maar brandend in ons en openden wij het helemaal voor wat Jezus’ H. Hart vervulde die zei: vurig heb ik verlangd dit Paaslam met u te eten. Waar is ons verlangen om het te doen met Hem? Wij komen in verzet, als Hij ons de beker van zijn lijden aanreikt. Het valt ons zo moeilijk, in het lijden te berusten, laat staan er blij mee te zijn. Naar het kruis, naar het lijden verlangen, schijnt ons onmogelijk. Wij huiveren ervoor. Waar is het offer van onszelf, als wij ons met woorden en in schijn meer dan doordacht en welbewust aansluiten bij het misoffer, dat wij met de Kerk brengen van Hem, met Wie wij één zijn in één H. Lichaam. Eens weende Jezus over Jeruzalem. Och, mocht je nog op dezen dag de gave Gods erkennen! Och, mochten wij op deze dag beseffen, welke waarde God voor ons besloten heeft in het lijden, Hij de Algoede.
Glorierijke geheimen van de rozenkrans
1ste glorierijke geheim: Jezus verrijst uit de doden en verschijnt aan zijn leerlingen: Hij staat plots in hun midden, toont hen zijn wonden en zegt: ‘vrede zij u’. De Heer is ook hier in ons midden, Hij hoort ons bidden. Met zijn vrede wil Hij ons hart genezen van zonde, angst en schuld. Bidden wij voor allen die, midden een situatie van oorlog of angst nood hebben aan diepe vrede.
2de glorierijke geheim: Jezus stijgt op naar de hemel: Hij is heengegaan om voor ons een plaats te bereiden en om dan terug te komen en ons bij Zich op te nemen. Hij blijft onze belangen bij God behartigen. Hij vraagt dat wij in de stad zouden blijven totdat wij met kracht uit den hoge zullen zijn toegerust. Mochten wij elkaar helpen om eensgezind te volharden in het gebed.
3de glorierijke geheim: De heilige Geest daalt neer over de apostelen. : Bange leerlingen werden vrijmoedige verkondigers, die meer gehoor geven aan God dan aan mensen. Moge het vuur van de Geest onze harten zuiveren en moge Hij zijn wonderen hernieuwen in de kerk, in onze gemeenschappen.
4de glorierijke geheim: Maria wordt ten hemel opgenomen. : In haar hart heeft Maria ook ons allen meegenomen naar de hemel. Moge Zij ons genaden bekomen van bevrijding opdat God in ons Zijn werk zou kunnen doen.
5de glorierijke geheim: Maria wordt gekroond in de hemel. : Paulus schreef: ‘Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat’. En Maria zingt: ‘Van heden af prijst elk geslacht mij zalig, omdat Hij die Machtig is, grote dingen aan mij deed’. De eersten zullen de laatsten, de laatsten zullen de eersten zijn. Maria is koningin, wij mogen haar onze intenties toevertrouwen.
Dinsdag 24 mei 2022 TITUS BRANDSMA een heilige voor onze tijd : viering en panelgesprek