Mijn hart en heel mijn wezen, gaan juichend uit naar U, de God die leeft.
In het verlengde van Pinksteren mogen wij ons deze avond nog eens verbonden weten met de apostelen die in het cenakel verblijven, met Maria en de vrouwen, wachtend op de beloofde heilige Geest. We mogen wachten en waken, onszelf aanbieden aan het werk van de heilige Geest, opdat Hij in ons bewerkt wat wij zelf niet kunnen: dat we mensen van liefde worden. We beginnen met het overwegen van → de glorierijke geheimen
Juli 1893 schrijft Thérèse: de verdienste bestaat er niet in om veel te doen of om veel te geven, maar veeleer daarin dat men ontvangt, dat men veel ontvangt. En zij gaf er de reden voor aan: indien Jezus voor zichzelf de vreugde wil van het geven, zou het niet goed zijn Hem die te weigeren.
Op 9 juni 1895 begrijpt zij hoezeer Jezus een vuurhaard van liefde en barmhartigheid is die er enkel naar verlangt om zich te geven aan zielen die zich aanbieden: ‘O mijn God, zal uw geminachte liefde besloten blijven in uw hart? Het lijkt me dat indien u zielen zou vinden die zich aanbieden als brandoffer aan uw liefde, U hen vlug zou verteren. Het lijkt mij dat U gelukkig zou zijn de stromen van oneindige tederheid niet meer in u te moeten vasthouden.. O mijn Jezus! Mocht ik dat gelukkig slachtoffer zijn!’
Thérèse ontdekt meer en meer dat God beminnen betekent: Hem plezier doen, naar Hem toegaan met een algeheel vertrouwen, Hem toestaan in ons zijn groot verlangen te realiseren: zich in ons te vestigen en ons te doen delen in zijn vreugde: de veelgeliefde te zijn van de Vader. Voor haar is Jezus liefhebben ook: veel tijd doorbrengen om in Hem te blijven, lange tijd naar Hem kijken en zich laten bekijken door Hem. Dit heeft Thérèse beleefd vanaf haar kindertijd. Op een avond op het strand van Deauville had zij lang zitten kijken naar een zeilboot die helemaal was opgenomen in de laatste stralen van de ondergaande zon. Haar zus legde haar uit dat om haar leven te laten slagen zij nooit dit ‘gouden spoor’ mag vergeten, deze blik van Jezus, altijd door op haar gericht. Die avond schrijft zij: ‘gezeten naast Pauline heb ik het besluit genomen mijn ziel nooit te verwijderen van de blik van Jezus, opdat zij in vrede verder zou kunnen varen naar het Hemelse Vaderland’.
Jezus liefhebben is ook: alleen nog aan Hem denken, zich in Hem verliezen. Zij schrijft over haar eerste communie: ‘Jezus en de arme Thérèse waren niet meer twee. Thérèse was verdwenen als een waterdruppel in de Oceaan.’ Zij hield ervan Jezus te vergelijken met een oceaan van liefde waarin zij zich verliest als een dauwdruppel, maar zonder erin te verdrinken, want deze oceaan is iemand, het zijn de handen vol tederheid, het hart vol liefde van haar Welbeminde. De lezing van de conferenties van kan. Arminjon in mei-juni 1887 heeft haar verlangen om edelmoedig te zijn verdiept. Zij wou dat de Heer haar op de laatste dag zou kunnen zeggen: ‘Nu is het mijn beurt.’
In een brief aan Céline schrijft zij op 12 maart 1889: ‘de eeuwigheid komt met rasse schreden dichterbij. Weldra zullen we hetzelfde leven leiden als Jezus. Nadat we aan de bron van alle bitterheid hebben gedronken, zullen wij vergoddelijkt worden aan de born van alle vreugden.’
In een andere brief aan Céline, waarin deze zich beklaagt dat haar gebed zo dor is, legt Thérèse uit dat deze dorheid een middel is waarvan de Heer zich bedient om haar liefde te zuiveren: ‘laten we dus van Hem houden, laten we genoeg van Hem houden om voor Hem te doorstaan alles wat Hij wil, zelfs de moeiten van onze ziel, de dorheden, de angsten, de schijnbare ongevoeligheden. Ach! Wat is het een grote liefde, Jezus te beminnen zonder de zoetheid van zijn liefde te voelen. Dat is een martelaarschap. En dus: laten we sterven als marterlaars. Het onbekende martelaarschap, alleen gekend door God, is een martelaarschap zonder eerbetuiging, zonder triomf. Dat is de liefde die tot het heldhaftige reikt. Maar op een dag zal de dankbare God uitroepen: ‘Nu is het mijn beurt’. Och, wat zullen we dan zien? Wat is het leven dat geen einde heeft? God zal de ziel zijn van onze ziel.’
Voor de aanbidding laten we ons helpen door enkele gebeden van de heilige Thérèse:
Mijn God, ook ik zou u willen zeggen: “Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat U mij hebt opgedragen. Ik heb Uw naam bekend gemaakt aan hen die U mij gegeven hebt. Mijn Vader, ik wens dat, waar Ik ben, zij die U mij hebt gegeven met mij zullen zijn en dat de wereld mag erkennen dat U hen hebt liefgehad zoals U mij hebt liefgehad”. Ja, Heer, dat zou ik U willen nazeggen, alvorens mijn opvlucht te nemen en mij in uw armen te storten. Is dat misschien te vrijmoedig? Nee, want U hebt mij toch al een hele tijd toegestaan om stoutmoedig met U te zijn. Zoals de vader van de verloren zoon tot zijn oudste zoon sprak, zo hebt U ook tot mij gezegd: “Alles wat van Mij is, is van u”. Uw woorden, o Jezus, zijn dus van mij en ik mag daar gebruik van maken om de gunsten van uw hemelse Vader aan te trekken over hen die met mij verenigd zijn….
Uw liefde is mij al in mijn jeugd tegemoetgekomen, zij is met mij opgegroeid, en nu is zij een afgrond waar ik de diepte niet van kan peilen. Liefde trekt liefde aan. Mijn liefde, o Jezus, verheft zich naar U. Zij zou de afgrond die haar aantrekt willen vullen. Maar helaas, het is zelfs geen dauwdruppel verloren in de oceaan! Om U te beminnen zoals U mij bemint, moet ik uw eigen liefde lenen, dan alleen vind ik rust.
O mijn Jezus, het is misschien een illusie, maar het lijkt mij dat U een ziel niet met meer liefde kunt overstelpen dan U met de mijne hebt gedaan. Om die reden durf ik U vragen om hen die U mij hebt gegeven te beminnen zoals U mij hebt liefgehad. Als ik op een dag in de hemel ontdek dat U méér van hen houdt dan van mij, dan zal ik mij daarover verheugen en nu al erken ik dat zij uw liefde veel meer verdienen dan ik. Maar hier beneden kan ik mij geen grotere onmetelijkheid van liefde voorstellen dan die welke U mij zo maar hebt willen schenken, gratis, zonder enige verdienste van mijn kant.
Uw tedere liefde wordt zo miskent, verworpen. O Heer, zal uw misprezen liefde dan in uw hart besloten blijven? Nee, aan harten die zich aan U wegschenken, kunt U die stromen van oneindige tederheid kwijt. U die mijn jonge leven wou zegenen en bekoren, blijf dicht bij mij tot aan de laatste avond. Heer, aan U alleen heb ik mijn leven verkwist en al mijn verlangens zijn U bekend. Schenk mij uw eigen hart, om U daarmee lief te hebben en om al mijn broeders en zusters naar U toe te brengen.
Glorierijke geheimen
1ste glorierijke geheim: Jezus verrijst uit de doden : Onverwacht mogen de vrouwen en de apostelen de verrezen Heer ontmoeten. 40 dagen verschijnt Hij aan zijn leerlingen om hen te bemoedigen en voor te bereiden op hun zending. Moge Maria ons helpen geloven in de Verrezen Heer die hier en nu aanwezig is, opdat Hij ons hart kan genezen met Zijn vrede.
2de glorierijke geheim: Jezus stijgt op naar de hemel: Hij vroeg om in de stad te blijven totdat zij zouden zijn toegerust met kracht uit den hoge. Jezus schenkt ons aan elkaar om eensgezind te volharden in gebed, vol verwachting voor wat Zijn Geest in ons zal bewerken. Jezus heeft gezegd: Wanneer twee van u eensgezind op aarde iets vragen – het moge zijn wat het wil – zullen zij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is.
3de glorierijke geheim: De heilige Geest daalt neer over de apostelen We kunnen bidden met zr. Elisabeth: Verterend Vuur, Geest van Liefde, kom over mij, opdat er in mij een menswording van het Woord gebeurt; dat ik Hem nog een mens-zijn-erbij kan aanbieden waarin Hij heel zijn mysterie opnieuw kan doorleven. Heilige Geest, met en in Maria, wijden wij ons gehele zijn aan U toe, onherroepelijk, onvoorwaardelijk, totaal.
4de glorierijke geheim: Maria wordt in de hemel opgenomen: Door de vurigheid van haar liefde werd de zuiverheid van haar natuur verteerd. De aarde kon haar lichaam niet meer vasthouden. Zij werd vol luister ten hemel gevoerd om er de drie goddelijke personen te omhelzen. In haar hart voerde Maria ook ons allen met zich mee.
5de glorierijke geheim: Maria wordt gekroond in de hemel: Wij mogen tot haar bidden: onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, versmaad onze gebeden niet in onze nood maar verlos ons altijd van alle gevaren, Gij, roemrijke en gezegende Maagd.